Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5523

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905000/1/H1 en 200905000/2/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (hierna: het college) aan VDM Woningen B.V. (hierna: VDM) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken op een perceel aan de Johan Rengerssingel te Harkstede, gemeente Slochteren.


Uitspraak

200905000/1/H1 en 200905000/2/H1. Datum uitspraak: 14 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 10 juni 2009 in zaak nrs. 09/354 en 09/355 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Slochteren. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (hierna: het college) aan VDM Woningen B.V. (hierna: VDM) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken op een perceel aan de Johan Rengerssingel te Harkstede, gemeente Slochteren. Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B. de Boer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Borgmeren". Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. De aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) wordt gevormd door de "Planologische visie Harkstede" van 11 januari 2002, het voorontwerpbestemmingsplan "Harkstede Borgmeren fase 2 en 3" van 27 januari 2003 en het besluit van 27 april 2004 tot het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO ten behoeve van de uitbreiding van de woonlocatie Borgmeren. 2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe voert hij aan dat, nu het bouwplan waarvoor de bouwvergunning is aangevraagd, afwijkt van het oorspronkelijke plan, zoals dat in de ruimtelijke onderbouwing is beoordeeld, een nieuwe ruimtelijke onderbouwing had moeten worden opgesteld. 2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat, hoewel het bouwplan is gewijzigd ten opzichte van het eerdere plan, die wijzigingen niet van dien aard zijn dat een nieuwe ruimtelijke onderbouwing had moeten worden opgesteld. In dat verband heeft hij er terecht op gewezen dat het huidige bouwplan zich grotendeels binnen hetzelfde bouwvlak bevindt en wat betreft hoogte en totale breedte nauwelijks afwijkt van het eerdere plan en voorts dat ook het aantal appartementen vrijwel gelijk blijft. In de enkele omstandigheid dat de ruimte tussen de drie oorspronkelijk beoogde woontorens thans volledig wordt opgevuld, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college in de zienswijzennota van 16 januari 2008 en het primaire besluit nader is ingegaan op de verschillen tussen beide plannen en daarin gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het bouwplan waarvoor de bouwvergunning is aangevraagd uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. In die nota en de ruimtelijke onderbouwing wordt voorts afdoende ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan in de omgeving. Voor het oordeel dat het college gehouden was in aanvulling op die stukken een nader stedenbouwkundig rapport op te stellen, bestaat dan ook, anders dan [appellant] aanvoert, geen grond. Het betoog faalt. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Volgens hem is de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de realisering van het bouwplan leidt tot ernstige aantasting van het uitzicht en de privacy ter plaatse van zijn perceel en de percelen waarop hij voornemens is woningen te bouwen. 2.4.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen. 2.4.2. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van VDM bij het verlenen van vrijstelling dan aan de belangen van [appellant] bij weigering daarvan. Gelet op de afstand van het perceel van [appellant] en de percelen waarop hij woningen wil bouwen tot het beoogde appartementengebouw, variërend tussen meerdere tientallen meters en circa 150 meter, is niet aannemelijk dat uitzicht en privacy op onaanvaardbare wijze worden aangetast als gevolg van de aanwezigheid van het appartementengebouw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen blijvend recht op uitzicht bestaat. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt. 2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, faalt dat betoog evenzeer. Aan zijn standpunt heeft het college positieve adviezen van Libau welstands- en monumentenzorg Groningen van 5 juni 2007 en 4 augustus 2008 ten grondslag gelegd. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die adviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertonen, mocht het college dat doen. Voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand bestaat dan ook geen grond. 2.6. De overweging van de voorzieningenrechter dat het beroep gegrond zal worden verklaard, betreft, gelet op de daaraan voorafgaande overwegingen en het dictum van de aangevallen uitspraak, een kennelijke verschrijving. Daarin is derhalve, anders dan [appellant] betoogt, geen grond gelegen voor vernietiging van die uitspraak. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009 457.