Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5522

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905349/1/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) aan [verzoekster] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de bij besluit van 24 juli 2008 verleende vergunning voor een tankcleaning- en transportbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200905349/1/M1. Datum uitspraak: 14 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) aan [verzoekster] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de bij besluit van 24 juli 2008 verleende vergunning voor een tankcleaning- en transportbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door H. Schut en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door H.G.J. Scholts en S.P. Kolmeijer, beiden werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Bij het bestreden besluit zijn lasten opgelegd wegens het overtreden van de voorschriften 1.1.1, 1.2.2, 4.1.3, 11.5.1, 10.2.1, 11.3.1 en 14.1.4 van de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. 2.3. Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de vergunning dient bij het aanbieden voor reiniging van een transporteenheid een acceptatieformulier te worden ingevuld, waar onder meer de naam en de eventuele gevarenklasse en gevi-code van de stof, alsmede het UN-nummer, op genoteerd staan. 2.3.1. [verzoekster] betoogt dat zij het acceptatieformulier conform voorschrift 1.1.1 invult en dat in zoverre geen sprake is van een overtreding. 2.3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] op het formulier ten onrechte niet aangeeft welke gevaarlijke stoffen bij de te reinigen transporteenheden aanwezig zijn. 2.3.3. Op grond van de vergunning mag de inrichting transporteenheden met gevaarlijke afvalstoffen reinigen. Ter zitting is door [verzoekster] verklaard dat uitsluitend glycol als niet ADR-gekwalificeerde stof binnen de inrichting wordt toegelaten. De voorzitter ziet hierin aanleiding ten aanzien van deze last onder dwangsom een voorlopige voorziening te treffen. 2.4. Ingevolge voorschrift 4.1.3 van de vergunning dient wat betreft vakbekwaamheid en de aanwezigheid van een journaal te worden voldaan aan de eisen uit de hoofdstukken 3.17 en 3.18 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (hierna: PGS 15). Op grond van hoofdstuk 3.18 van de PGS 15 dient binnen de inrichting een journaal betreffende de aanwezige gevaarlijke stoffen te worden bijgehouden. 2.4.1. [verzoekster] betoogt dat zij dit voorschrift naleeft. In dit verband voert zij aan dat zij geen ADR-gekwalificeerde stoffen binnen de inrichting toelaat. Volgens haar is altijd vakbekwaam personeel in de inrichting aanwezig, omdat de leidinggevende van de reinigers vakbekwaam is. Bij zijn afwezigheid is de directeur of een van zijn zonen als vakbekwaam personeel aanwezig, aldus [verzoekster] 2.4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat binnen de inrichting niet altijd personeel met vakbekwaamheid voor het werken met en de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig is. Tijdens een controle werden twee vakantiekrachten aangetroffen die onbekwaam waren, aldus het college. 2.4.3. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat voorschrift 4.1.3 wordt overtreden. Er bestaat aanleiding ten aanzien van deze last onder dwangsom een voorlopige voorziening te treffen. 2.5. Ingevolge voorschrift 1.2.2 van de vergunning moet voordat met een inwendige reiniging wordt begonnen een reinigingsbon zijn aangemaakt waarop de te volgen reinigingsmethode en, voor zover het tanktransportmaterieel een restlading bevat, een paraaf van de manager cleaning of diens plaatsvervanger is vermeld. Ingevolge voorschrift 10.2.1. van de vergunning dient binnen vier maanden na het van kracht worden van de vergunning een beschrijving van het meet- en registratiesysteem voor de tankreiniging aan het bevoegd gezag te worden overhandigd. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan het meet- en registratiesysteem. Ingevolge voorschrift 11.5.1 van de vergunning moeten de tanks, vloeistofkerende vloeren, lekbakken, pompen en leidingen periodiek bedrijfsintern worden geïnspecteerd op lekkages of gebreken. De wijze van inspectie moet in een inspectieprogramma- of plan zijn vastgelegd. 2.5.1. [verzoekster] betoogt dat de overtredingen van deze voorschriften inmiddels zijn beëindigd. De reinigingsbon is geïntegreerd in het acceptatieformulier en volgens haar binnen de inrichting aanwezig. Het meet- en registratiesysteem is volgens haar inmiddels op papier gezet en binnen de inrichting aanwezig. Zij stelt een beschrijving hiervan bij haar bezwaarschrift te hebben bijgevoegd. Het inspectieplan heeft vorm gekregen in een inspectieformulier en is eveneens bij haar bezwaarschrift bijgevoegd, aldus [verzoekster] 2.5.2. Het college stelt zich op het standpunt dat de voorschriften nog niet volledig worden nageleefd. Er is volgens het college binnen de inrichting geen reinigingsbon aanwezig, op de acceptatieformulieren wordt de te volgens reinigingsprocedure niet volledig ingevuld en de paraaf van de manager cleaning of diens plaatsvervanger ontbreekt doorgaans. Het college stelt geen voorstel over het meet- en registratiesysteem te hebben ontvangen. Tijdens een controle kon het inspectieprogramma volgens het college niet worden getoond. 2.5.3. Ter zitting is niet aannemelijk geworden dat deze lasten op onjuiste gronden berusten, aangezien desbetreffende voorschriften niet werden nageleefd. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden. Voor zover deze voorschriften nog steeds worden overtreden, is, gezien de aard en strekking van de desbetreffende voorschriften, niet aannemelijk dat het onverwijld naleven van deze voorschriften niet mogelijk is. Derhalve bestaat ten aanzien van deze lasten onder dwangsom aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6. Ingevolge voorschrift 14.1.4 dient binnen een half jaar na het van kracht worden van de vergunning een beperkt energiebesparingsonderzoek te worden uitgevoerd. 2.6.1. Ter zitting is komen vast te staan dat voorschrift 14.1.4 inmiddels door [verzoekster] wordt nageleefd. Zij heeft een rapportage van het onderzoek naar het college gezonden. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit kon [verzoekster] deze rapportage echter nog niet overhandigen. Vanwege de overtreding van het voorschrift was het college bevoegd ter zake handhavend op te treden. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van deze last af te wijzen. 2.7. Ingevolge voorschrift 11.3.1 van de vergunning dienden ter plaatse van de bedrijfsonderdelen, waar volgens voorschrift 11.2.2 een vloeistofdichte vloer moet zijn aangebracht, de reeds aanwezige bodembeschermende voorzieningen binnen een termijn van vier maanden na het in werking treden van deze beschikking, op het functioneren als vloeistofdichte bodembeschermende voorziening, welke voldoet aan de stand der techniek aan de hand van CUR/PBV-Aanbeveling 44 te worden gekeurd door een deskundig inspecteur. De resultaten van deze keuringen dienen binnen twee maanden na afloop van de keuringen aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. 2.8. De bijbehorende last houdt in dat, indien na 5 augustus 2009 geconstateerd wordt dat geen CUR-/PBV-Aanbeveling 44 of bewijs van inspectie op vloeistofdichtheid kan worden getoond waaruit de vloeistofdichtheid blijkt van de vloeren van de wasplaats, tanken van dieselolie, bedrijfsriolering en de stalling van transporteenheden, [verzoekster] een dwangsom verbeurt van € 500 per constatering, met een maximum van € 5.000. 2.8.1. [verzoekster] betoogt dat het voorschrift niet wordt overtreden voor zover het de vloer van de stalling betreft, omdat ingevolge voorschrift 11.2.3 voor de stalling een vloeistofkerende vloer is vereist. Wat betreft keuring van de tankplaats betoogt [verzoekster] dat zij hieraan voldoet middels de verklaring behorende bij de aanvraag om vergunning. Voor de overige vloeren betoogt zij actie te hebben ondernomen om aan deze voorschriften te voldoen, zij dient hiervoor de benodigde onderzoeken af te wachten. In dit verband voert zij aan dat voor deze vloeren de begunstigingstermijn te kort is. 2.8.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de last met betrekking tot de vloer van de stalling ten onrechte in het bestreden besluit is opgenomen. In zoverre bestaat ten aanzien van deze last onder dwangsom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Wat betreft de vloer van de tankplaats is ter zitting door [verzoekster] een CUR/PBV-Verklaring 44 behorende bij de aanvraag getoond. Deze verklaring is van 10 januari 2006. De voorzieningen dienen jaarlijks bedrijfsintern te worden gecontroleerd. Nu deze controles door [verzoekster] niet kunnen worden aangetoond heeft de bij de aanvraag behorende CUR/PBV-Verklaring haar geldigheid per 10 januari 2007 verloren. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden. Gezien de aard en strekking van dit voorschrift is niet aannemelijk dat het onverwijld naleven ervan niet mogelijk was dan wel onnodig bezwarend was. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor het overige overweegt de voorzitter dat ter zitting is aangetoond dat [verzoekster] vóór het nemen van het bestreden besluit opdracht heeft gegeven de vloeren van de wasplaats en riolering te vernieuwen. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat de werkzaamheden buiten haar toedoen vertraging hebben opgelopen. Zij verwacht binnen twee weken de verklaring aan te kunnen vragen. De voorzitter acht op grond van het verhandelde ter zitting meer tijd nodig dan in de begunstigingstermijn is aangegeven om een bewijs van inspectie van vloeistofdichtheid ten aanzien van de vloeren van de wasplaats en riolering te overleggen. Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter voldoende aanknopingspunten om ten aanzien van deze last onder dwangsom in zoverre een voorlopige voorziening te treffen. Conclusie 2.9. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek voor het overige af te wijzen. Proceskostenveroordeling 2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is er rekening mee gehouden dat de opgegeven verletkosten niet zijn onderbouwd, de kosten voor openbare registers niet aannemelijk zijn gemaakt en dat wat betreft de opgegeven reiskosten voor een ter zitting meegebrachte deskundige, daarvan vooraf geen mededeling is gedaan. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam van 24 juni 2009, kenmerk 2009015419/MVO, voor zover het betreft: - de lasten aangaande de voorschriften 1.1.1, 4.1.3 en 11.3.1 ten aanzien van de vloer van de stalling tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; - de last aangaande voorschrift 11.3.1 ten aanzien van de vloeren van de wasplaats en de bedrijfsriolering tot vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak; II. wijst het verzoek voor het overige af; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 44,83 (zegge: vierenveertig euro en drieëntachtig cent); IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Melse voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009 191-537.