Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5520

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901101/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de persoonsgegevens van [appellant], in de gemeentelijke basisadministratie gewijzigd van [naam 1] , geboren op 10 januari 1968 te [plaats], in [naam 2], geboren op 10 januari 1968 te [plaats].


Uitspraak

200901101/1/H3. Datum uitspraak: 19 augustus 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2008 in zaak nr. 08/1082 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de persoonsgegevens van [appellant], in de gemeentelijke basisadministratie gewijzigd van [naam 1] , geboren op 10 januari 1968 te [plaats], in [naam 2], geboren op 10 januari 1968 te [plaats]. Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft bij brief van 24 juli 2009 nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door C.P. van Dis, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA), voor zover thans van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e: a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland; b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; e. (…). 2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2004 in zaak nr. 200308900/1, evenmin die van de rechtbank Zwolle van 2 december 2003 in zaak nr. 02/91703, als brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet GBA kan worden aangemerkt. Volgens hem is in geen van beide vastgesteld dat hij [naam 2] is. Voorts is de rechtbank volgens hem ten onrechte niet ingegaan op de betekenis van het door hem overgelegde Iraakse paspoort, waaruit blijkt dat hij [naam 1] is, en niet [naam 2]. Zij is ten onrechte ook niet ingegaan op andere documenten, waaruit dat blijkt. Verder betoogt appellant dat, nu hij meer dan een jaar in vreemdelingenbewaring is gehouden, zonder dat door Jordanië een reispapier op naam van [naam 2] is verstrekt, niet is aangetoond dat hij die naam heeft. 2.2.1. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200308900/1 niet ten onrechte als een brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet GBA aangemerkt. In de bij die uitspraak bevestigde uitspraak heeft de rechtbank Zwolle overwogen dat de beschikking tot intrekking van de aan appellant verleende verblijfsvergunning op een deugdelijke en daadkrachtige motivering berust. Onderdeel van die motivering is dat appellant niet [naam 1], maar [naam 2] is. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 juli 2006 in zaak nr. 200510345/1), is een paspoort wat betreft de registratie van de geslachtsnaam een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d, van de Wet GBA. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat appellant geen brondocument van een hogere rangorde in de zin van die bepaling heeft overgelegd. Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan andere, door hem overgelegde, documenten faalt evenzeer, nu dit evenmin brondocumenten van een hogere rangorde in evenbedoelde zin zijn. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009. 176-622.