
Jurisprudentie
BJ5495
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600827-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600827-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het vragen naar de identiteit kan alleen in het kader van de uitvoering van de politietaak. Onrechtmatig verkregen bewijs.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600827-09
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 5 augustus 2009.
Aanwezig zijn:
mr. J.M. Bruins, politierechter
mr. F. Rethmeier, officier van justitie, en
mr. L.P. Stapel, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1972]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in Detentieboten Zaandam.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht.
(nader uit te werken)
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
1. Inhoud van de tenlastelegging
Overeenkomstig de dagvaarding.
2. Het verweer van de raadsman
Het ter terechtzitting door de raadsman gevoerde verweer komt er in de kern op neer dat de verbalisanten niet bevoegd waren tot de staande houding van verdachte c.q. het vorderen van inzage in het identiteitsbewijs van verdachte. Dit is naar zijn oordeel een zodanige schending van de beginselen van een goede procesorde dat dit primair moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, dan wel subsidiair het uit sluiten van het bewijs dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van verbalisanten is verkregen.
3. Overwegingen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, voor zover relevant, de feitelijke gang van zaken als volgt is geweest.
Op zondag 26 juli 2009 omstreeks 16.35 uur zijn twee surveillanten bezig met de algemene surveillance te Amersfoort. Doel van de surveillance is het toezicht houden op ‘De Berg’ te Amersfoort, omdat daar in de afgelopen weken enkele woninginbraken waren gepleegd. De meeste inbraken waren overdag gepleegd. De verbalisanten zien omstreeks 16.35 uur een Peugeot 106 rijden waarin drie manspersonen zitten. Het kenteken wordt bevraagd en het blijkt dat de tenaamgestelde van deze auto in zes regio’s bekend zou zijn. Hierop hebben verbalisanten het voertuig een stopteken gegeven om de identiteit van de bestuurder en de inzittenden vast te stellen.
De persoon op de achterbank van de auto kan geen geldig identiteitsdocument tonen. Hij maakte op de verbalisanten een nerveuze indruk. Na natrekking van deze persoon bleek dat deze persoon gesignaleerd stond als ongewenst vreemdeling. De verdachte is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau in Amersfoort.
De politierechter stelt op basis van deze informatie uit het proces-verbaal van politie vast dat verdachte is aangehouden naar aanleiding van een stopteken dat is gegeven ter vaststelling van de identiteit van de bestuurder en de inzittenden van een auto. Op basis van artikel 8a Politiewet 1993 is de politie bevoegd tot het vorderen van de inzage van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.
In het relaas van verbalisanten over de aanhouding van verdachte komt niet tot uitdrukking welke politietaak het bevragen van de identiteit van de bestuurder en de inzittenden redelijkerwijs noodzakelijk maakte. Uit hetgeen aan het geven van het stopteken om het voertuig stil te doen houden voorafging, kan de politierechter niet afleiden dat het bevragen van de identiteit van alle inzittenden redelijkerwijs noodzakelijk was voor de opsporing van een strafbaar feit. Er was op dat moment geen redelijke verdenking van enig strafbaar feit of van dreigende wanordelijkheden die de vordering van identiteitsgegevens rechtvaardigden. Ook kan niet worden vastgesteld dat het vragen naar de identiteit in het kader van de hulpverleningstaak van de politie is gedaan.
Dit heeft tot gevolg dat de verbalisanten in dit geval niet de bevoegdheid hadden de inzittenden naar hun identiteitsbewijzen te vragen.
Ten overvloede wordt hiertoe overwogen dat de bedoeling van de wetgever bij de invoering van artikel 8a van de Politiewet 1993 is geweest dat de politie niet in ‘het wilde weg’ burgers zonder aanleiding of grondslag naar hun identiteit gaat vragen. Dat was hier wel het geval.
Deze schending van artikel 8a Politiewet 1993 raakt niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals door de raadsman is gesteld. De politierechter acht niet een zodanige schending van de beginselen van goede procesorde aanwezig dat het verzuim gevolgen dient te hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De politierechter acht op grond van het voorgaande het bewijs van het ten laste gelegde feit (artikel 197 Sr) onrechtmatig verkregen en zal verdachte daarom vrij spreken.
4. Uitspraak
De politierechter spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde.
(nader uit te werken)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.