Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5477

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1661 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Juiste vaststelling belastbaarheid. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad is op de datum in geding weliswaar nog sprake van een depressieve stoornis, maar deze is matig ernstig en de belangrijkste reden voor het disfunctioneren van appellant is gelegen in zijn persoonlijkheidsstoornis. In hoger beroep zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden. Dat appellant in het verleden meer beperkt is geacht, leidt evenmin tot een ander oordeel. De Raad deelt voorts niet het standpunt van appellant dat hij de geduide functies niet kan vervullen.


Uitspraak

08/1661 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 januari 2008, 07/1517 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. van den Elsaker. II. OVERWEGINGEN 1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 9 maart 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand gelaten. Bij dat besluit heeft het Uwv, beslissende in bezwaar, de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 november 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is voor twijfel aan de belastbaarheid van appellant. De informatie van de psychiater J.A. van Waarde van 4 april 2006 is door het Uwv bij de beoordeling betrokken. Dat de beperkingen van appellant nog hetzelfde zijn als in de in 2005 opgestelde FML vastgelegd, is niet onderbouwd. De in de aan appellant voorgehouden functies voorkomende belasting overschrijdt appellants mogelijkheden om te functioneren niet, ook niet op het punt van samenwerken. 2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen in verband met een depressie en een persoonlijkheidsstoornis. Deze combinatie van aandoeningen is wel degelijk als ziekte of gebrek te beschouwen. De functies kan hij niet vervullen, met name niet vanwege het samenwerken. Voorts kan hij geen opleiding volgen in verband met concentratieproblemen. 3.1. De Raad overweegt als volgt. 3.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad is op de datum in geding weliswaar nog sprake van een depressieve stoornis, maar deze is matig ernstig en de belangrijkste reden voor het disfunctioneren van appellant is gelegen in zijn persoonlijkheidsstoornis. De Raad leidt dit af uit de onder 1 genoemde brief van de appellant behandelend psychiater Van Waarde. In hoger beroep zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden. Dat appellant in het verleden meer beperkt is geacht, leidt evenmin tot een ander oordeel. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 juni 2008 waarin hij zich kan vinden. 3.3. De Raad deelt voorts niet het standpunt van appellant dat hij de geduide functies niet kan vervullen. Appellant kan weliswaar niet met anderen samenwerken maar in de geduide functies is dit geen vereiste. Dat in een team gewerkt moet worden betekent niet dat samengewerkt moet worden in de zin van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. Anders dan appellant lijkt te menen is hij niet aangewezen op een solitaire werkplek. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, geen opleiding op MBO-niveau kan volgen vanwege concentratieproblemen is evenmin aannemelijk gemaakt. Appellant is alleen beperkt in langdurig op ingewikkelde zaken concentreren; gelet op zijn opleidingsniveau 3 in een technische richting moet hij zich hiervoor voldoende kunnen concentreren. 3.4. Het hoger beroep slaagt niet. 4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009. (get.) G. van der Wiel. (get.) A.C.A. Wit. EV