
Jurisprudentie
BJ5476
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16-600308-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16-600308-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
Poging doodslag, steken met mes in bovenlichaam, toewijzing vordering minderjarige benadeelde partij ondanks het ontbreken van de medeparaaf van de voogd op voegingsformulier.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600308-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Irak);
zonder vaste- woon of verblijfplaats hier ten lande,
echter feitelijk verblijvende aan de [woonadres] te [woonplaats];
thans echter gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht;
raadsman: mr. E. Hunneman, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft geprobeerd [aangever] te doden;
subsidiair: heeft geprobeerd [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever], de verklaringen van verdachte, de letselverklaring inzake [aangever] en de verklaringen van de getuige [getuige 1].
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van opzet op de dood bij verdachte.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op basis van:
- de verklaring van aangever [aangever] ;
- de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte ;
- het onderzoeksrapport van de Technische Recherche Utrecht ;
- de verklaring van de behandelend arts omtrent het letsel ;
vastgesteld dat zich het volgende heeft afgespeeld.
Aangever [aangever] heeft op zondag 22 maart 2009 te Utrecht afgesproken met zijn vriendin [betrokkene]. Verdachte en [getuige 1], het zusje van [betrokkene], zijn voor aangever onverwacht ook meegekomen. Verdachte en aangever kenden elkaar niet en de ontmoeting is stroef verlopen. Verdachte heeft voorgesteld om gezamenlijk iets te eten bij een nabijgelegen restaurant. Aangever wilde die middag alleen zijn met [betrokkene] en nadat verdachte en [getuige 1] naar binnen zijn gegaan heeft aangever [betrokkene] gevraagd buiten te blijven staan omdat hij even met haar wilde praten. Verdachte heeft dat, naar eigen zeggen op culturele gronden, afgekeurd en heeft aangever daarop aangesproken. Omdat het groepje op dat moment weer voor de ingang van het restaurant stond en zij de aandacht van andere gasten trokken liepen aangever en verdachte weg van het restaurant om het uit te praten. Het gesprek is uit de hand gelopen waarop er een vechtpartij is ontstaan. Verdachte heeft op een gegeven moment een mes uit zijn jaszak gehaald. Het betrof een puntig mes met een totale lengte van 19 centimeter, met een lemmet van 9 centimeter. Verdachte heeft vervolgens vanuit gebukte positie met rechts met krachtige omhalen ingestoken op de achterzijde van aangever, die op dat moment met zijn gezicht naar verdachte toe stond. Nadat verdachte aangever heeft gestoken is het mes op de grond gevallen waarop het gevecht is beëindigd. Na een korte woordenwisseling is verdachte samen met de zusjes [betrokkene en getuige 1] naar het huis van verdachtes broer vertrokken. Aangever heeft het alarmnummer gebeld en is daarna meegenomen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis is gebleken dat aangever eenmaal onder de oksel van de linkerschouder en eenmaal in de onderrug, vlak naast de nieren, is gestoken. Deze steekwonden, respectievelijk drie centimeter en tweeënhalve centimeter lang en beide drie centimeter diep, zijn gehecht.
Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aangever twee keer willekeurig met kracht met een puntig mes van 19 cm in de rug en onder de oksel te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever fatale steekwonden zou kunnen toebrengen. Het is algemeen bekend, dus ook bij verdachte, dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden en/of grote (slag)aders die bij een aanval met een (scherp) mes uiterst kwetsbaar zijn. Dergelijke messteken leiden niet zelden tot de dood. Dat aangever uiteindelijk op twee niet fatale plekken is getroffen doet aan het voormelde opzet op de dood niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte de voormelde aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard en deze aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 maart 2009 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever] meermalen met een mes in zijn rug en schouder heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
primair: poging tot doodslag
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis ten nadele van verdachte rekening gehouden met de ernst van het feit en de ingrijpende gevolgen die het misdrijf voor het slachtoffer heeft gehad. Ten gunste van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met de leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en de spijtbetuiging van verdachte.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de eis van de officier van justitie, ook voor het primair tenlastegelegde, te hoog is, temeer nu verdachte nog geen strafblad heeft en het recidivegevaar, blijkens de adviesrapportage van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, nihil is. Verdachte heeft bovendien een baan die hij, bij een veroordeling tot een langere gevangenisstraf, dreigt te verliezen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit is een ernstig strafbaar feit dat in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid zorgt, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag op straat, in de nabijheid van een restaurant waar zich op dat moment klanten en personeel bevonden. Meer in het bijzonder heeft verdachte door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [aangever]. Voornoemde [aangever] ondervindt, blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, niet alleen nog dagelijks fysieke, maar ook mentale problemen als gevolg van de steekpartij. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Het baart de rechtbank vooral zorgen dat verdachte, hoewel blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 maart 2009 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, in staat is geweest om uit het niets een dergelijk zwaar strafbaar feit te plegen en dat hij niet in staat is geweest een conflict op een andere manier te beslechten. De rechtbank is, ondanks het feit dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, van oordeel dat op een dergelijk ernstig strafbaar feit niet anders kan worden gereageerd dan met deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de duur en de aard van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank wel in strafverminderende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld is. Ook de omstandigheid dat bij verdachte blijkens het door reclasseringswerker R. Jacobs opgemaakte adviesrapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 29 juni 2009 een minimaal gevaar op recidive aanwezig is, heeft de rechtbank strafverminderend laten meewegen in haar oordeel. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting er blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien en zich te realiseren dat hij op een volstrekt verkeerde en excessieve wijze heeft gehandeld. Bij de op te leggen straf tekent de rechtbank aan dat verdachte inmiddels een vier maanden in voorarrest heeft doorgebracht en dat verdachte naar eigen zeggen na ommekomst van detentie onmiddellijk weer bij zijn werkgever terecht kan.
Het geheel overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
6. De vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit. Het totale schadebedrag bedraagt € 2.545,- (waarvan € 1.000,- immaterieel).
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering, afgezien van het horloge, toe te wijzen en om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De verdediging is in de gelegenheid geweest de hoogte van de vordering en de verschillende posten te betwisten en heeft dit op onderdelen ook gedaan. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de benadeelde partij minderjarig is en het voegingsformulier niet door een wettelijke vertegenwoordiger (ouder of voogd) of een gemachtige (mede) is ondertekend.
De rechtbank stelt vast dat het bepaalde in art. 51c van het Wetboek van strafvordering niet is nageleefd. Het Openbaar Ministerie of de rechter moet, gelet op HR 5 februari 2002, NJ 2003, 593 de benadeelde partij in de gelegenheid stellen dit verzuim te herstellen. Voor een heropening van het onderzoek uitsluitend om die reden ziet de rechtbank in het onderhavige geval echter geen aanleiding. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer, een natuurlijk persoon, 17 jaar oud is en in het dagelijks verkeer ‘normale’ rechtshandelingen kan verrichten, dat het gevorderde bedrag op zichzelf beschouwd niet onredelijk is, dat het Openbaar Ministerie en de verdediging inhoudelijk hebben kunnen reageren op die vordering en dat het voegingsformulier gecontroleerd is door Slachtofferzorg, waarbij aandacht is besteed aan nut, noodzaak, en haalbaarheid van de vordering. Gelet op het voorgaande is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering en zal de rechtbank de vordering inhoudelijk bespreken.
Reeds bij de aangifte heeft het slachtoffer melding gemaakt van schade aan jas, overhemd,
t-shirt, jeans en een horloge. Dat deze goederen bij het strafbare feit beschadigd zijn geraakt, acht de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk geworden. Ook schade aan de schoenen acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Het slachtoffer heeft voorts gemotiveerd aangegeven dat hij rechtstreekse schade heeft geleden doordat hij gedurende een periode minder heeft kunnen werken. Bij het bewezen verklaarde feit past bovendien een immateriële schadevergoeding als gevorderd zonder dat daarvoor een verklaring van een psycholoog nodig is.
De rechtbank zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, en daarnaast een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. Het beslag
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een DVD met camerabeelden van het dienstencentrum d.d. 22 maart 2009 zal de rechtbank de politie Utrecht degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan de rechthebbende zal worden teruggegeven.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het reeds onder 4.1. genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomene aan de rechthebbende;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 2.545,-, waarvan € 1.545,- ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer:
€ 2.545, - te betalen, bij niet betalen te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Gerrits-Janssens, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en mr. B.P.L. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.R.F. Esbir Wildeman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2009.