Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5422

Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08 / 4166
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om planschade. Verzoek terecht afgewezen wegens passieve risicoaanvaarding.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 / 4166 uitspraak van de meervoudige kamer van 12 augustus 2009 in de zaak van: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. Chr. P. van Eeghen, advocaat te Amsterdam, tegen: de raad van Bloemendaal, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 juni 2007, verzonden op 20 juni 2007, heeft verweerder het verzoek van eiser om planschadevergoeding toe te kennen, afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 april 2008, verzonden op 11 april 2008, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 13 november 2007 van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 juni 2008, aangevuld bij brief van 25 juni 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 19 mei 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch en mr. J. Vissers, beiden werkzaam bij de gemeente Bloemendaal. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 49 van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de beslissing omtrent een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2 Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. 2.3 Op 11 mei 1998 heeft eiser een overeenkomst gesloten waarbij het recht van erfpacht op het landgoed “[naam landgoed]” op de [locatie] is verkregen. Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te lijden als gevolg van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2002. Op grond van dit bestemmingsplan, voor zover van belang, rust op het perceel de bestemming “Woondoeleinden”. Op deze grond mag één woning worden gebouwd met een maximale goothoogte van vier meter. Het bouwvlak is circa 360 m² groot. 2.4 Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied 1970-III, eerste herziening”, dat op 15 juni 1978 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit plan gaf aan het perceel de bestemming "Eengezinshuizen, villa’s". Op deze grond mocht één woning worden gebouwd met een maximale goothoogte van acht meter en een minimale inhoud van 750 m³. Het bouwvlak had een oppervlakte van 1400 m². 2.5 Ter beantwoording van de vraag of eiser schade heeft geleden als gevolg van de bepalingen van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, heeft verweerder de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) verzocht hieromtrent advies uit te brengen. SAOZ heeft verweerder in haar rapport van juni 2006 geadviseerd om eiser een schadevergoeding van € 300.000,- toe te kennen. 2.6 Vanwege de hoogte van het door SAOZ geadviseerde bedrag heeft verweerder het bureau Langhout & Wiarda verzocht op dit punt nader onderzoek te doen. Het bureau is in het rapport van 9 januari 2007 tot de conclusie gekomen dat sprake is van actieve en passieve risicoaanvaarding door eiser. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding daarom afgewezen. In bezwaar heeft verweerder de bezwaren voor zover gericht tegen de overwegingen inzake actieve risicoaanvaarding gegrond verklaard, die met betrekking tot passieve risicoaanvaarding ongegrond verklaard, en het bestreden besluit materieel gehandhaafd. 2.7 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser gesteld dat het zeer ongebruikelijk en onzorgvuldig is dat verweerder een second opinion heeft gevraagd aan het bureau Langhout & Wiarda. De aanleiding hiertoe bestond volgens eiser enkel in het gegeven dat verweerder het bedrag van € 300.000,- te hoog vond en niet in de omstandigheid dat onvoldoende onderzoek was gedaan naar de actieve en passieve risicoaanvaarding. Gemachtigde wijst erop dat in het advies echter geen enkele visie wordt geuit met betrekking tot de hoogte van het planschadebedrag. 2.8 De rechtbank stelt vast dat in de brief van burgemeester en wethouders van 9 november 2006 het vragen van een second opinion aan het bureau Langhout & Wiarda is gemotiveerd met een verwijzing naar de hoogte van het door SAOZ geadviseerde bedrag. In deze brief is niet expliciet aangegeven dat het bureau ook aandacht zou moeten schenken aan het aspect van de actieve en passieve risicoaanvaarding. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel geen rechtsregel, geschreven of ongeschreven, zich verzet tegen het vragen van een second opinion, en evenmin tegen het in ogenschouw nemen van alle relevante aandachtspunten door het adviserende bureau. Wel geldt dat op verweerder een zware motiveringsplicht drukt indien in de onderscheidene rapporten elkaar tegensprekende standpunten worden ingenomen. In dit geval moet de rechtbank echter vaststellen dat in het rapport van de SAOZ het punt van de passieve risicoaanvaarding onbesproken is gebleven. 2.9 Het bestreden besluit berust op de grond dat sprake is van passieve risicoaanvaarding. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aanvaarding door eiser van het risico dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou kunnen vervallen, is van belang of de voortekenen van de voor eiser nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om passieve risicoaanvaarding te mogen aannemen is het, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2008, zaak nr. 200703418; www.raadvanstate.nl), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen, in een voor die eigenaar negatieve zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. 2.10 In het advies dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, wordt onder verwijzing naar het rapport van het bureau Langhout & Wiarda overwogen dat op 25 mei 1998 het ontwerp streekplan Kennemerland ter inzage is gelegd en dat hierin bouwbeperkingen voor landgoederen en buitenplaatsen zijn opgenomen. In paragraaf 2.6 van het streekplan, dat is vastgesteld op 14 december 1998, is de volgende passage opgenomen: “Het is mogelijk om bestaande bebouwing, die niet geplaatst is op de rijks- en provinciale monumentenlijst, beperkt uit te breiden of te vervangen. Uitbreiding van de bebouwing is mogelijk tot maximaal 25% van de oppervlak van het hoofdgebouw, mits het bebouwde deel niet meer dan 5% van het totale areaal beslaat.” 2.11 Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan eiser rekening had moeten houden met een voor hem negatieve wijziging in de planologische situatie op zijn perceel. Daar komt bij dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1970-III, eerste herziening” zeer gedateerd was en een herziening daarvan derhalve in de lijn der verwachting lag. Gemachtigde van eiser heeft betoogd, althans zo begrijpt de rechtbank, dat eiser ervan mocht uitgaan dat het in het streekplan neergelegde uitgangspunt niet van toepassing zou zijn op zijn woning, omdat de oorspronkelijke volumineuze hoofdwoning van [naam landgoed] is afgebroken en na de oorlog met de toenmalige volumebeperking is vervangen door een vrij klein huis. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het streekplan wordt in algemene termen gesproken over de bebouwing op bestaande landgoederen en buitenplaatsen en bestaat er geen ruimte voor de door eiser voorgestane uitzondering. Eiser heeft derhalve een risico genomen door uit te gaan van deze subjectieve uitleg en ervan uit te gaan dat de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan niet zou gelden voor zijn woning. 2.12 Eiser heeft voorts als grond aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat hij tijdig is gewaarschuwd dat het bestemmingsplan in nadelige zin zou worden gewijzigd. Eiser ontkent ten stelligste dat ambtenaar Meijer in het gesprek op 10 april 2001 zou hebben medegedeeld dat een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding was. Eiser heeft aangevoerd dat hij eerst op 27 augustus 2001, toen de welstandstandcommissie voor de derde keer bij elkaar kwam om de schetsplannen te beoordelen, door de secretaris van deze commissie op de hoogte werd gesteld van het voorbereidingsbesluit van 7 juni 2001. Eiser ontkent voorts dat hij via het weekblad Bloemendaal op de hoogte kon zijn van de in het verschiet liggende bestemmingsplanwijziging, aangezien de bezorging van dat blad niet plaatsvindt vanwege de afgelegen ligging van de woning van de openbare weg. 2.13 De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat eiser op 10 april 2001 heeft gesproken met ambtenaar Meijer van verweerders gemeente. De ambtenaar heeft eiser geadviseerd een schetsplan in te dienen. Eiser heeft dit gesprek bevestigd bij brief van 20 april 2001 en heeft vervolgens zijn architect opdracht gegeven een dergelijk schetsplan te maken. Dit plan is voor de eerste keer besproken in de vergadering van de welstandscommissie van 7 mei 2001 en nadien nog in de vergaderingen van 21 mei 2001 en 27 augustus 2001. Het voorbereidingsbesluit dateert van 7 juni 2001 en op 22 juni 2001 is de voorbereidingsbescherming in werking getreden. Met het vorenstaande is gegeven dat er niet tijdig een bouwaanvraag is ingediend en eiser geen gebruik meer kon maken van de uitbreidingsmogelijkheden van het oude bestemmingsplan. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat aan de door eiser geschetste gang van zaken rond het behandelen van het schetsplan en in het bijzonder het optreden van een of meerdere ambtenaren van verweerders gemeente, niet de door eiser gewenste betekenis kan worden toegekend. De rechtbank is van oordeel dat eiser het risico dat het bestemmingsplan voor hem in nadelige zin zou veranderen over zichzelf heeft afgeroepen door zo lang te wachten met het gaan realiseren van de uitbreiding. Daarnaar gevraagd heeft eiser ter zitting toegelicht dat hij de woning in 1998 heeft gekocht met de intentie deze te vergroten en er met zijn echtgenote te gaan wonen. Kort na aankoop is eiser van zijn echtgenote gescheiden en heeft hij in 2001 besloten de woning weer te verkopen, maar – op advies van de makelaar – alvorens tot verkoop over te gaan, eerst de woning te vergroten. Uit het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat eiser om redenen in de privé-sfeer, die te respecteren vallen, maar wel in zijn eigen risicosfeer liggen, heeft afgezien van het benutten van de mogelijkheden van het bestemmingsplan, zulks terwijl er wel al voortekenen van een planologische wijziging waren. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden sprake van passieve risicoaanvaarding. De stelling van eiser dat hij vanwege de slechte bezorging van het weekblad Bloemendaal niet op de hoogte kon zijn van de in het verschiet liggende bestemmingsplanwijziging, kan hem niet baten. Indien eiser zijn intentie om de woning uit te breiden in de praktijk zou hebben gebracht, dan mag ervan worden uitgegaan dat in de dan geëntameerde procedure voor het aanvragen van een bouwvergunning aan een redelijk handelend eigenaar, die een architect en aannemer in de arm zou hebben genomen, tijdig zou zijn gebleken dat er gewerkt werd aan een nieuw bestemmingsplan. 2.14 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.J. Medze en mr. L. Beijen, rechters, en op 12 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.