
Jurisprudentie
BJ5399
Datum uitspraak2009-08-18
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810062-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810062-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft verklaard dat hij de doek die hij in de sporthal aantrof in brand heeft gestoken omdat hij deze als lichtbron wilde gebruiken. Het lampje op zijn mobiele telefoon, waarmee hij zich bijlichtte, zou volgens verdachte bijna uit zijn omdat de accu van zijn telefoon vrijwel leeg was. De doek, zo stelt verdachte, vatte echter zo snel vlam dat verdachte deze liet vallen waarna de doek in de doos met andere doeken viel die vervolgens ook in brand vlogen.
De rechtbank acht deze lezing van de gang van zaken niet aannemelijk. Immers, uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van de getuigen blijkt dat verdachte het aansteken van de doek met zijn telefoon heeft gefilmd. Nadat hij de sporthal had verlaten heeft verdachte met een vriendin een joint gerookt. Daarna is hij naar huis gegaan waar hij het filmpje vol trots aan zijn vrienden heeft laten zien. Hieruit blijkt dat de batterij van de telefoon van verdachte niet leeg is geweest.
Verdachte heeft nadat de doeken in brand stonden evenmin pogingen ondernomen om de brand te blussen of de brandweer te waarschuwen, hetgeen, indien de brand (zoals verdachte stelt) een ongelukje zou zijn geweest, toch voor de hand had gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de doek, zijnde een voorwerp dat daartoe niet bestemd is, opzettelijk in brand heeft gestoken, als gevolg waarvan de sporthal gedeeltelijk is afgebrand.
Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810062-09
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 04 augustus 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Bosma, advocaat te Assen.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 10 november 2007 te Klazienaveen, althans in de gemeente Emmen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) (poets)doek(en), althans een brandbaar materiaal en/of een (in aanbouw zijnde) sporthal in brand te steken,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een (in aanbouw zijnde) sporthal, gelegen aan de Planeet, met een aansteker en/of een vuurwerkpistool (een) (poets)doek(en), althans een brandbaar materiaal, (liggende in de sporthal) in de brand gestoken, althans opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de in die sporthal liggende (poets)doek(en), althans met de sporthal, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de (in aanbouw zijnde) sporthal geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die sporthal en/of de in die sporthal aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. S. Kromdijk, acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uren alsmede 6 maanden jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde toezicht door de afdeling reclassering bij de VNN, wat mede kan inhouden een klinische behandeling en/of opname maximaal voor een periode gelijk aan de duur van de proeftijd. De officier vordert voorts de opheffing van het geschorste bevel tot bewaring.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij zelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Politie Drenthe met dossiernummer PL032T/09-501263 d.d. 11 maart 2009, inhoudende diverse processen-verbaal;
2. de verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 4 augustus 2009 afgelegd.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Verdachte heeft verklaard dat hij de doek die hij in de sporthal aantrof in brand heeft gestoken omdat hij deze als lichtbron wilde gebruiken. Het lampje op zijn mobiele telefoon, waarmee hij zich bijlichtte, zou volgens verdachte bijna uit zijn omdat de accu van zijn telefoon vrijwel leeg was. De doek, zo stelt verdachte, vatte echter zo snel vlam dat verdachte deze liet vallen waarna de doek in de doos met andere doeken viel die vervolgens ook in brand vlogen.
De rechtbank acht deze lezing van de gang van zaken niet aannemelijk. Immers, uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van de getuigen blijkt dat verdachte het aansteken van de doek met zijn telefoon heeft gefilmd. Nadat hij de sporthal had verlaten heeft verdachte met een vriendin een joint gerookt. Daarna is hij naar huis gegaan waar hij het filmpje vol trots aan zijn vrienden heeft laten zien. Hieruit blijkt dat de batterij van de telefoon van verdachte niet leeg is geweest.
Verdachte heeft nadat de doeken in brand stonden evenmin pogingen ondernomen om de brand te blussen of de brandweer te waarschuwen, hetgeen, indien de brand (zoals verdachte stelt) een ongelukje zou zijn geweest, toch voor de hand had gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de doek, zijnde een voorwerp dat daartoe niet bestemd is, opzettelijk in brand heeft gestoken, als gevolg waarvan de sporthal gedeeltelijk is afgebrand.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2007 te Klazienaveen, opzettelijk brand heeft gesticht door een poetsdoek in brand te steken,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een in aanbouw zijnde sporthal, gelegen aan de Planeet, met een aansteker een poetsdoek, liggende in de sporthal, in de brand gestoken, ten gevolge waarvan de in aanbouw zijnde sporthal gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die sporthal en de in die sporthal aanwezige goederen, te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een in aanbouw zijnde sporthal. Uit verveling is hij de sporthal binnen gegaan en heeft hij een doek in brand gestoken als gevolg waarvan een gedeelte van deze sporthal alsmede de zich daarin bevindende goederen zijn verbrand. De schade aan de sporthal wordt geschat op een bedrag tussen € 750.000, - en € 1.500.000, -. De rechtbank benadrukt dat dit een ernstig feit betreft waarvoor een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats zou zijn. De rechtbank rekent het de verdachte eveneens aan dat hij geen contact heeft opgenomen met de politie toen er vier personen onterecht vast zaten op verdenking van brandstichting in de sporthal.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uitgebreide strafonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en het in de rapportage d.d. 20 juli 2009 door de raad opgenomen strafadvies. Hieruit blijkt onder meer dat de verdachte verslavingsgedrag vertoont en dat hij impulsief en beïnvloedbaar is. De raad acht het van belang voor de verdere ontwikkeling van verdachte dat hij in een gedwongen kader hulpverlening krijgt.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze blijken uit voornoemde raadsrapportage, het belang van de verdachte bij een goede begeleiding en behandeling alsmede de toezegging van de verdachte ter zitting dat hij zich aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarde zal houden, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 77i, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77hh van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het ten laste gelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* jeugddetentie voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
* een taakstraf bestaande uit 200 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast;
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de afdeling reclassering van de Verslavingszorg Noord Nederland, hetgeen mede kan inhouden een klinische behandeling, echter maximaal voor de tijd van 2 jaren, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. J.G. de Bock, allen tevens kinderrechter, rechters in tegenwoordigheid van mr. L.J.A.M. van den Muijsenberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 augustus 2009, zijnde mr. B.I. Klaassens buiten staat dit vonnis binnen de gestelde termijn mede te ondertekenen.