Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5386

Datum uitspraak2009-08-17
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers103343 FA RK 09-1046
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zonder draagkrachtberekening. Gelet op het feit dat partijen een vergelijkbaar netto inkomen hebben, acht de rechtbank het in het kader van de voorlopige voorziening bij wijze van ordemaatregel redelijk dat elk de helft van de kosten van de minderjarige voldoet. Daarbij zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met de verblijfskosten van de minderjarige.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Familie Zaaknummer: 103343 FA RK 09-1046 beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 17 augustus 2009 in de zaak van: [verweerder], wonende te [plaats, gemeente], verweerder, verder te noemen de man, advocaat: mr. S.C. Scherpenhuysen te Dronten, t e g e n [verzoekster], wonende te [plaats], verzoekster, verder te noemen de vrouw, advocaat: mr. W.C.M. Bénard te Apeldoorn. Het verdere procesverloop Dit verloop blijkt uit: - de tussenbeschikking van deze rechtbank van 22 juni 2009; - de brief van 16 juli 2009 van mr. Scherpenhuysen; - de berichtgeving van het mediationbureau van 20 juli 2009; - het faxbericht van 3 augustus 2009 van mr. Bénard. De verdere beoordeling Blijkens de berichtgeving van de raadslieden hebben partijen in mediation geen overeenstemming bereikt. Dit betekent dat de rechtbank thans op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting een beslissing zal nemen over de voorliggende verzoeken. Partijen zijn verdeeld over de vraag wanneer de minderjarige [minderjarige] bij de man verblijft en wat de hoogte van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te zijn. Het is te betreuren dat zij hierover onderling geen overeenstemming hebben weten te bereiken. Uit de berichtgeving moet worden afgeleid dat partijen op beide punten van mening zijn blijven verschillen. Ten aanzien van het verblijf van de minderjarige bij de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw kan worden gevolgd in haar standpunt dat het voor hem erg onrustig is, wanneer hij op zondag tot 17.00 uur bij de man heeft verbleven en daarna naar de vrouw is gegaan, als hij direct op maandagavond weer naar de man zou gaan, te meer daar de vrouw op maandag werkt en dan zelf amper enige tijd met [minderjarige] kan doorbrengen. Het vervoersprobleem van de man op de dinsdagochtend dient voor zijn risico te blijven, nu niet gebleken is dat daarvoor geen oplossing te vinden is. Kennelijk is het de man niet gelukt met zijn werkgever te regelen dat hij op maandag thuis is in plaats van op dinsdag, in welk geval het verblijf van [minderjarige] na de omgangsweekeinden direct verlengd zou kunnen worden tot maandagavond. Nu dit niet aan de orde is, dient van de feitelijke situatie te worden uitgegaan, waarin de man op dinsdag thuis is. De rechtbank acht het van belang dat er regelmatig omgang plaatsvindt en dat - mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] - slechts een weekeinde per veertien dagen te mager is. Het bezwaar dat de vrouw heeft geuit tegen het ingangstijdstip van maandagavond acht de rechtbank minder zwaarwegend in de weken dat er voorafgaand in het weekeinde geen omgang heeft plaatsgevonden. Wel wordt ervan uitgegaan dat een begintijd van 18.00 uur rustiger zal zijn dan een begintijd van 17.45 uur. Om die reden zal bepaald worden dat [minderjarige] bij de man zal verblijven gedurende een weekeinde per veertien dagen van vrijdag 17.45 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede op de dinsdag aansluitend op het omgangsweekeinde van ’s ochtends (tijdstip in overleg af te spreken) tot 18.30 uur en in de andere week van maandagmiddag 18.00 uur tot dinsdag 18.30 uur. Tevens zal [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijven, in overleg nader af te spreken. Ten aanzien van de door de vrouw verzochte bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige staat tussen partijen in de eerste plaats de hoogte van de totale behoefte ter discussie. De vrouw heeft blijkens de salarisspecificatie over de maand januari 2009 een netto inkomen van € 2.191,31 per maand. Vermeerderd met 5 % vakantietoeslag komt dit neer op afgerond € 2.301,--. Het salaris van de man bedraagt blijkens de specificatie over januari 2009 € 1.712,42, waarin echter een eenmalige betaling van bruto € 25,85 (netto € 15,--) is opgenomen, alsmede twee netto onkostenvergoedingen, en waarbij de belasting over de bijtelling van het privégebruik van de auto in mindering is gebracht. Gecorrigeerd komt het netto inkomen van de man uit op € 2.196,88 (€ 1.949,82 + € 42 % * 623,96 -/- € 15,--); vermeerderd met vakantietoeslag komt dit uit op afgerond € 2.307,--. Het totale netto gezinsinkomen bedraagt daarmee € 4.608,--. Daarmee correspondeert in het rapport kosten van kinderen, laatstelijk gepubliceerd in de Tremaspecial van juli 2009 en de daarbij behorende tabel die jaarlijks wordt aangepast, een behoefte van € 720,-- per maand. Gelet op het feit dat partijen een vergelijkbaar netto inkomen hebben (hoewel dit voor de man feitelijk gezien minder hoog uitpakt als gevolg van het feit dat hij een auto van de zaak heeft), acht de rechtbank het in het kader van de voorlopige voorziening bij wijze van ordemaatregel redelijk dat elk de helft van de kosten voldoet, zoals de vrouw in wezen heeft voorgesteld. Daarbij zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met de verblijfskosten van de minderjarige, nu hij in zoverre “in natura” in de behoefte voorziet. Deze kosten kunnen forfaitair op € 5,-- per dag worden gesteld (en die voor de dinsdagen op € 2,50 zullen worden begroot). Aldus zal op het aandeel van de man (uitgaande van vijf weken, 21 weekeinden, 23 dinsdagen en 24 maandag/dinsdagen) een bedrag van € 46,-- in mindering worden gebracht, zodat nog € 314,-- resteert. Deze bijdrage acht de rechtbank (mede met het oog op de draagkracht van de man, die hiervoor ook blijkens zijn eigen berekening toereikend is) redelijk en zal zij opleggen. Gelet op de overeenstemming tussen partijen over de betalingen tot 1 juli 2009 zal die datum als ingangsdatum voor de vast te stellen bijdragen worden bepaald. De beslissing voor de duur van het geding De rechtbank: stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige: [minderjarige], geboren op [2006 te plaats], aldus vast, dat hij bij de man zal verblijven: - een weekeinde per veertien dagen van vrijdag 17.45 uur tot zondag 17.00 uur; - op de dinsdag aansluitend op het omgangsweekeinde van ’s ochtends (tijdstip in overleg af te spreken) tot 18.30 uur; - in de andere week van maandag 18.00 uur tot dinsdag 18.30 uur; - de helft van de vakanties en feestdagen, in overleg nader af te spreken. bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2009 € 314,-- (driehonderdveertien euro) per maand aan de vrouw zal betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.