
Jurisprudentie
BJ5354
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers95933 ha za 787 van 2008
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers95933 ha za 787 van 2008
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afgebroken onderhandelingen
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 95933 ha za 787 van 2008
datum vonnis: 29 juli 2009 (mljk)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Lochem,
eiser,
verder te noemen [Eiser],
advocaat: mr. R. Kroon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Landerijk B.V.,
gevestigd te Hengelo,
gedaagde,
verder te noemen Landerijk,
advocaat: mr. D.F. Briedé.
Het procesverloop
1. Voor de weergave van het procesverloop moet hier eerst worden verwezen naar wat daarover staat vermeld in de twee in deze zaak op 28 januari 2009 en op 3 juni 2009 gewezen tussenvonnissen. De in het laatste vonnis aangeduide antwoordakte, is door Landerijk op 17 juni 2009 in het geding gebracht. Daarna is weer vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
De verdere beoordeling van het geschil
2. Ook hier moet eerst worden verwezen naar voormeld vonnis van 28 januari 2009, en dan in het bijzonder naar wat daarin is weergegeven (de standpunten van partijen), is vastgesteld (de feiten waarvan kan worden uitgegaan) en is overwogen en beslist. De rechtbank volhardt daarbij en in vervolg daarop moet thans als volgt worden beslist.
3. Zoals ter comparitie reeds met partijen is besproken, heeft de rechtbank eerst vast te stellen wat door [Eiser] als grondslag is aangevoerd voor toewijzing van diens vordering. Bij akte van 25 maart 2009 heeft [Eiser] alsnog duidelijk gemaakt dat deze vordering door hem alleen (nog) wordt gestoeld op de grondslag van een onrechtmatige daad die Landerijk jegens hem heeft gepleegd.
4. De gestelde onrechtmatigheid zit naar zeggen van [Eiser] in het volgende. Partijen waren met elkaar vergevorderd in de onderhandelingen “over Landerijk en de realisatie van de eerste winkels”. Die onderhandelingen waren naar zeggen van [Eiser] al zo ver gevorderd, dat partijen er over en weer op mochten vertrouwen dat een overeenkomst tussen de drie partijen tot stand zou komen. De jurisprudentie brengt in een dergelijke situatie, naar zeggen van [Eiser], mee dat schadevergoeding is verschuldigd, ook in de situatie dat de voorbereiding van een te sluiten overeenkomst is gestaakt. De rechtbank begrijpt de stellingname van [Eiser] aldus, dat hij aanvoert dat dat laatste zich ook hier heeft voorgedaan: de beoogde samenwerking is niet van de grond gekomen en de beoogde besloten vennootschap is nooit opgericht. De onrechtmatigheid is mede gegeven door de omstandigheid dat door Landerijk bewust niet (meer) is gereageerd op verzoeken van [Eiser] om een vergoeding of om een andere oplossing. Landerijk is – nog steeds naar zeggen van [Eiser] - niet zorgvuldig met de belangen van [Eiser] omgegaan.
5. Door Landerijk is weersproken dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Dit onder aanvoering van het volgende:
- [Eiser], Infodish B.V. en Vers Expresse B.V. hebben op 15 januari 2007 gezamenlijk besloten om uit elkaar te gaan vanwege de stroef lopende samenwerking. [Eiser] zelf heeft dit erkend in zijn mailbericht van 7 april 2007 (productie 12 bij repliek) aan Y (van Vers Expresse): “Wij hebben uiteindelijk besloten dat een samenwerking met elkaar niet mogelijk was, (….)”;
- [Eiser] heeft geen schade geleden. Onduidelijk is en blijft waarvoor [Eiser] nog een vergoeding moet ontvangen. Dit omdat [Eiser] in de beginfase voor bewezen diensten betaald heeft gekregen, en dus ook voor gewerkte uren. Voorts verdient herhaling dat in de latere opstartfase conform afspraak ieder de eigen kosten droeg;
- de overeenkomst zou naar zeggen van [Eiser] moeten worden gesloten door [Eiser], Infodish B.V. en Vers Expresse B.V. Juridische vereenzelviging van Infodish en Vers Expresse met Landerijk is niet aan de orde en wordt door [Eiser] noch aangevoerd noch gemotiveerd. Daarvan kan ook niet snel sprake zijn. Overigens zijn Infodish B.V. en Vers Expresse B.V. niet door [Eiser] in rechte betrokken en Landerijk wel;
- er is niet onderhandeld over een vergoeding of een compensatie van [Eiser]. De onderhandelingen zijn daar ook niet op gericht geweest. Er kan bij [Eiser] dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen zijn gewekt dat daarover een afspraak zou worden gemaakt;
- ook uit het feit dat door [Eiser], Infodish B.V.en Vers Expresse B.V. is samengewerkt, volgt niet dat “automatisch” een vergoeding voor [Eiser] wordt bepaald. Een eventuele vergoeding van [Eiser] (en de andere deelnemers) is altijd gekoppeld geweest aan het exploitatieresultaat van Landerijk: [Eiser] weet dit. Ook hierom kon hij niet verwachten dat in overleg alsnog een vergoeding zou worden bepaald;
- er is (dus) geen sprake geweest van onderhandelingen, omdat alleen [Eiser] op
12 februari 2007 een voorstel heeft gedaan, wat meteen niet is geaccepteerd door de anderen. Aldus beschouwd, kan er ook geen sprake zijn van afgebroken onderhandelingen.
6. Voor wat betreft de door [Eiser] aangevoerde grondslag verdient eerst het volgende overweging en constatering.
7. Voorop moet staan dat onderhandelende partijen vrij zijn om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar is. Het betreft hier een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf; aansprakelijkheid (op basis van onrechtmatig handelen) zal niet snel aan de orde kunnen zijn. De contractsvrijheid, en daarmee dus ook de vrijheid om niet te contracteren en (dus) de vrijheid om onderhandelingen af te breken, wordt in de jurisprudentie over dit onderwerp duidelijk voorop gezet (zie de arresten VSH-Shell (NJ 1988, 1017), Ruijterij-MBO/Ruiters (NJ 1997, 481) en ABB-de Staat (NJ 1997, 65).
8. Dat de mogelijkheid bestaat om vergoeding van bepaalde kosten in de vorm van schadevergoeding te verkrijgen, terwijl het afbreken nog niet onaanvaardbaar is, blijkt impliciet uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, LJN AZ2721 inzake Planoform Arnhem-ABN AMRO Bank. De Hoge Raad verwierp in dit arrest op basis van art. 81 RO zonder nadere motivering de cassatieklachten. Het hof Arnhem had in deze zaak geoordeeld dat de onderhandelingen nog niet het stadium had bereikt dat het afbreken onaanvaardbaar was. Desondanks oordeelde het dat in de gegeven omstandigheden de redelijkheid en billijkheid eisen dat ABN AMRO Bank zich de belangen van Planoform had aangetrokken door haar de gemaakte kosten te vergoeden. Het arrest van het hof is gepubliceerd in NJ 2007, 268.
9. Voor wat betreft het ook als schade vergoed kunnen krijgen van het positief contractsbelang (de vergoeding van gederfde winst) is de Hoge Raad duidelijk geweest in het arrest inzake Vollenhoven/Shell (HR 29 februari 2008, LJN BC1855): ‘‘voor vergoeding van het positief contractsbelang bij afgebroken onderhandelingen (is) geen plaats (...) wanneer de wederpartij van degene die de onderhandelingen afbrak niet erop mocht vertrouwen dat in ieder geval enigerlei contract uit de onderhandelingen zou resulteren’’. Of anders gezegd: is het afbreken onaanvaardbaar wegens de andere omstandigheden van het geval, dan hoort daar geen schadevergoeding ten belope van het positief contractsbelang bij.
10. Indachtig voormelde maatstaven moet hier als volgt worden geoordeeld.
11. Tussen partijen in dit geding staat vast dat tussen hen geen rechtsverhouding bestaat en heeft bestaan. Door [Eiser], Infodish B.V. en Vers Expresse B.V. is samengewerkt bij de start van het “project Landerijk”. In juni 2006 is het project ondergebracht in Landerijk, daartoe op 16 april 2007 opgericht door Infodish B.V. [Eiser] heeft diens werkzaamheden bij de voorbereiding van het project in rekening gebracht en betaald gekregen van Infodish B.V. Vervolgens is in die samenwerking besloten om vanuit een nog op te richten winkel een assortiment landelijke producten rechtstreeks aan het publiek te verkopen. Voor de werkzaamheden in die (nieuwe) beginfase tot de oprichting van een winkel is (kennelijk) afgesproken dat ieder van de genoemde drie partijen elk de eigen kosten draagt. Deze afspraak is niet schriftlijk vastgelegd.
12. De samenwerking van deze drie partijen is beëindigd per eind december 2006. Uit de stukken is vast te stellen dat ook [Eiser] daar toen meteen mee akkoord is gegaan. Dit zonder dat daarbij ook een afspraak is gemaakt over vergoeding van de kosten van de deelnemers in de aldus beëindigde samenwerking. Dit strookt met de afspraak dat partijen in de beginfase (in afwachting van het gaan renderen van de op te richten winkel) ieder de eigen kosten zouden dragen.
13. Vast staat ook – zie het proces-verbaal van de comparitie van partijen - dat er in het kader van die beëindiging een slotgesprek door deze drie partijen heeft plaatsgevonden op
15 januari 2007 in het Mercure Hotel te Deventer. Toen is voor het eerst in algemene zin gevraagd om een financiële compensatie, en wel alleen door [Eiser]. Daarbij is het in dat gesprek gebleven, want gesteld noch gebleken is dat daarover vervolgens is onderhandeld. Hoogstens zijn toen vrijblijvend enige mogelijkheden door de andere gespreksdeelnemers geuit, over hoe aan eventuele compensatie alsnog vorm zou kunnen worden gegeven, namelijk door een af te spreken winstdeling of door bijvoorbeeld door compenserende opdrachten.
14. Na dit gesprek is door [Eiser] het voorstel gedaan (aan kennelijk alleen de heer Beumer van Vers Expresse B.V.) om zijn inbreng af te kopen op basis van 33 1/3% aandelen in Landerijk B.V. Dit is dan voor de eerste keer dat duidelijk wordt dat [Eiser] een voorstel doet op basis waarvan zou kunnen worden onderhandeld. Gesteld noch gebleken is dat vervolgens door de betrokken partijen – waar Landerijk dus uitdrukkelijk geen deel van uitmaakt – in onderhandeling is getreden over dit voorstel. Immers is de reactie van – alleen – de heer Y (zie diens mailbericht van 6 februari 2007) op dat voorstel aanstonds afwijzend: een eventuele vergoeding is alleen mogelijk als er iets te verdelen was, en dat was evident niet zo, blijkens het bij die mail gevoegde overzicht. Door Landerijk is hierover terecht aangevoerd dat het voorstel van [Eiser] toen “in de lucht” is blijven hangen. Op
12 februari 2007 probeert [Eiser] een en ander nog weer leven in te blazen (zie bijlage 11 en 17 bij repliek) door aan te geven dat hij € 50.000,- als “afkoopsom” wenst te ontvangen voor “zijn 1/3 deel van Landerijk de winkel en het concept”. Daarna hebben geen onderhandelingen meer plaatsgevonden.
15. De conclusie die de rechtbank - indachtig voormelde hier aan te leggen maatstaven – hieruit trekt, is dat er niet inhoudelijk is onderhandeld. Hoogstens is sprake geweest van het noemen van enige mogelijkheden, waarover onderhandeld zou kunnen gaan worden, maar wat dan vervolgens niet is gebeurd. Aldus beschouwd, kan ook niet gezegd worden dat sprake is geweest afgebroken onderhandelingen. Evenmin is er aldus beschouwd een moment geweest waarop [Eiser] erop mocht vertrouwen dat in ieder geval enigerlei afspraak over (enige) compensatie uit de onderhandelingen zou resulteren.
16. Dit staat dan nog los van de vraag of en in hoeverre een en ander Landerijk – niet zijnde gesprekspartner bij voormeldde beëindiging - via de grondslag van onrechtmatige daad (mede) verweten kan worden.
17. De slotsom moet dan ook zijn dat de aangevoerde grondslag de toewijzing van het gevorderde niet kan dragen. [Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van Landerijk.
Rechtdoende:
I. Wijst af het gevorderde.
II. Veroordeelt [Eiser] tot betaling aan Landerijk van de aan die zijde gevallen gedingkosten, die tot op heden moeten worden begroot op € 3.129,- (3,5 punt à € 894,-) voor salaris van de gemachtigde en op € 1.100,- voor griffierecht.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 29 juli 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.