
Jurisprudentie
BJ5353
Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers103366 KG ZA 2009-199
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers103366 KG ZA 2009-199
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vordering van eiser in kort geding wordt als te voorbarig -niet spoedeisend- ingesteld afgewezen. Er doet zich geen situatie voor waarbij sprake is van voldoende dreiging van onrechtmatig handelen door gedaagde.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 103366 KG ZA 2009-199
datum vonnis: 31 juli 2009 (ha)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
Eiser,
wonende te [naam],
advocaat: mr. R.H.A. Vennegoor,
tegen
Gedaagde,
wonende te [naam],
advocaat: mr. J.T. Fuller.
De weergave van het procesverloop
Eiser heeft gesteld en gevorderd conform de inhoud van de inleidende dagvaarding. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Bij die gelegenheid zijn verschenen: Eiser, bijgestaan door mr. Vennegoor en Gedaagde, bijgestaan door mr. Fuller. Nadat het treffen van een vergelijk niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, is in deze voorlopige voorziening vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op vandaag.
Waarvan kan worden uitgegaan
1. In deze zaak kan worden uitgegaan van het volgende.
1. Eiser is eigenaar van een perceel bouwgrond met woning, staande en gelegen aan de [straat] te [plaatsnaam]. Gedaagde is eigenaresse van het perceel bouwgrond aan de [straat] te [plaatsnaam].
2. Eiser is inmiddels woonachtig op het adres [straat].
3. Aan gedaagde is op 26 februari 2009 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning. Die bouwvergunning is verleend met een binnenplanse ontheffing ex artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet op de ruimtelijke ordening. Deel van het bouwplan maakt uit de realisatie van een glazen serre op minder dan twee meter uit de erfgrens met het perceel van eiser.
4. Bij uitspraak van 20 april 2009 heeft de rechtbank Almelo, sector bestuursrecht, het verzoek van Eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening tot schorsing van de (tenuitvoerlegging van de) bouwvergunning afgewezen.
De standpunten van partijen
2. Eiser heeft gesteld dat bij bouw van de serre inbreuk zal worden gemaakt op het burenrecht. Artikel 5:50, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt immers dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de erfgrens vensters of andere muuropeningen, dan wel soortgelijke werken te hebben, voor zover die uitzicht geven op het naburige erf. De serre zal worden gebouwd binnen twee meter van de erfgrens en vanuit de serre zal uitzicht bestaan op het erf van eiser. Gedaagde heeft weliswaar toegezegd niet in strijd met het burenrecht te zullen handelen, maar een dergelijke toezegging is voor eiser onvoldoende. Hij wil garanties.
Op grond van het vorenstaande heeft eiser, kort samengevat, gevorderd dat:
a. primair, Gedaagde wordt veroordeeld om de serre, voor zover die uitzicht biedt op zijn perceel, te voorzien van ondoorzichtig glas, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. subsidiair, gedaagde wordt veroordeeld tot het plaatsen van een muur op haar kosten om de onrechtmatige toestand op te heffen, met bepaling dat deze muur binnen twee weken na betekening van het vonnis moet zijn gerealiseerd, en tot het plaatsen van ondoorzichtig glas in die delen van de serre, die ondanks de muur uitzicht bieden op zijn perceel, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
zulks met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3. Gedaagde heeft gesteld dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, nu de woning van gedaagde pas over enkele maanden zal worden opgeleverd. Voorts heeft hij geen belang bij zijn vordering, omdat bij oplevering van de woning van gedaagde zal blijken dat is voldaan aan alle bepalingen van het burenrecht.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 5:50, eerste lid van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming geeft, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het erf uitzicht geven.
In het tweede lid van voormeld artikel is onder meer bepaald dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige openingen of werken, indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de opening of het werk zich bevindende muur.
Gezien het bepaalde in artikel 5:50, tweede lid van het BW kan eiser zich niet verzetten tegen de bouw van de serre indien Gedaagde ervoor zorgt dat er vanuit de serre geen uitzicht bestaat op het erf van eiser of dat het uitzicht niet verder zal reiken dan tot een binnen twee meter van de serre zich bevindende muur.
4.2 Het staat vast dat gedaagde voornemens is binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van Eiser een serre te bouwen, van waaruit uitzicht zal bestaan op zijn perceel. Het staat echter tevens vast dat het nog enkele maanden duurt voordat de serre zal zijn gebouwd en dat gedaagde zich terdege realiseert dat zij maatregelen zal moeten treffen (zoals het plaatsen van een (mandelige) muur of het aanbrengen van ondoorzichtig glas in de serre) om strijdigheid met het burenrecht te voorkomen. Gedaagde heeft (ook ter zitting) toegezegd dat zij bij de bouw van haar huis zal voldoen aan de burenrechtelijke bepalingen. Dat zij zich nog niet heeft vastgelegd op de maatregelen die zij zal treffen om bij de bouw van de serre binnen de grenzen van het burenrecht te blijven, doet daaraan niet af.
4.3 Gezien de ter zitting herhaalde toezegging van gedaagde als hiervoor bedoeld is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich nu geen situatie voordoet, waarin sprake is van voldoende dreiging van onrechtmatig handelen door gedaagde. Kortom, de vordering van eiser is vooralsnog voorbarig en dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient eiser de proceskosten van gedaagde te dragen, te weten € 262,- aan griffierecht en € 527,- aan salaris van haar advocaat.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
1. wijst de vordering van eiser af;
2. veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 262,- aan verschotten en € 527,- aan salaris van haar advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Haarhuis, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.