Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5345

Datum uitspraak2009-08-06
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.031.709
Statusgepubliceerd


Indicatie

Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Artikel 4, lid 2, onder 3. Artikel 7, lid 2, onder 3. Automatische wijziging toepasselijk recht.


Uitspraak

MvO 6 augustus 2009 Sector civiel recht Zaaknummer HV 200.031.709/01 Zaaknummer eerste aanleg 124869/ S RK 07-1392 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [plaatsnaam], gemeente [gemeentenaam], appellant, hierna: de man, advocaat: J.F.C. Eliëns, t e g e n [Y.], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeentenaam], geïntimeerde, hierna: de vrouw, advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood, 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 februari 2009. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2009, heeft de man het hof verzocht de voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen, namelijk dat gedeelte van de beschikking waarbij de rechtbank de verdeling van de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover aanwezig, heeft bevolen, welke verdeling dient te geschieden ten overstaan van een notaris, onder overweging dat het huwelijksgoederenregime van partijen beheerst wordt door het Marokkaanse recht, en opnieuw rechtdoende, ten aanzien van het bevel tot verdeling, de verdeling te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd, voor zover nodig met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet, en voorts met vernietiging van de overweging van de rechtbank dat zolang de echtelijke woning niet is verkocht de rechtbank er van uit gaat dat de man de lasten van de woning zal betalen, en voor het overige de voormelde beschikking te bekrachtigen. 2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juni 2009, heeft de vrouw het hof, voor zover thans nog van belang, verzocht de man in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep als zijnde ongegrond te ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure. 2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.F.C. Eliëns; - de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 19 juni 2009. 3. De beoordeling 3.1. Partijen zijn op 4 februari 1998 te [plaatsnaam] (Marokko) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is het thans nog minderjarige kind [Z.] op [geboortejaar] te [geboorteplaats], gemeente [gemeentenaam] geboren. 3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw als zij op het ogenblik van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning aan de [adres] te [plaatsnaam] nog bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten. 3.3. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hier van in hoger beroep gekomen. 3.4. De man heeft in zijn eerste grief gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nu partijen als gemeenschappelijke nationaliteit de Marokkaanse nationaliteit hebben, het huwelijksgoederenregime van partijen beheerst wordt door het Marokkaanse recht. De man is van mening dat op het huwelijksgoederenregime van partijen het Nederlandse recht van toepassing is. De tweede grief van de man ziet op de overweging van de rechtbank dat zolang de woning van partijen niet verkocht is de man de lasten van de woning zal betalen. 3.5. In haar verweerschrift heeft de vrouw de grieven van de man gemotiveerd weersproken. 3.6. Het hof overweegt als volgt. 3.6.1. Partijen zijn op 23 januari 1998 te [plaatsnaam], Marokko, met elkaar gehuwd. Wat betreft de vraag naar het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht betekent dit, dat, vanuit Nederlands perspectief, van toepassing is het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogens- regime van 14 maart 1978 (Trb. 1978, nr. 130; hierna het Haags Huwelijksvermo- gensverdrag 1978). Dit verdrag is op 1 september 1992 (ook) voor Nederland in werking getreden en heeft, blijkens artikel 2, een universeel formeel toepassingsgebied. 3.6.2. Vast staat dat partijen vóór noch staande het huwelijk een rechtskeuze hebben uitgebracht zoals bedoeld in artikel 3, respectievelijk artikel 6 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Dit betekent dat de vraag naar het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht dient te worden beantwoord op basis van de objectieve verwijzingsregel van artikel 4 van voornoemd verdrag. 3.6.3. Naar het oordeel van het hof is in dit geval artikel 4, lid 2, onder 3, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting weliswaar een gemeenschappelijke nationaliteit, namelijk de Marokkaanse, doch niet gebleken is dat zij na het huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd. Waar de man immers na de huwelijkssluiting in Marokko is blijven wonen om zich eerst op 8 maart 2000 in Nederland te vestigen, is de vrouw ook na de huwelijkssluiting - die bij afwezigheid van de vrouw destijds in Marokko via volmacht heeft plaatsgevonden - in Nederland blijven wonen alwaar zij reeds sinds 16 december 1988 was gevestigd. Daarbij tekent het hof aan dat - en al zeker in een geval als dit waarin bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld, laat staan gebleken - een periode van meer dan twee jaar een te lange periode is om Nederland nog te kunnen aanmerken als het land van de eerste gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van of direct na het huwelijk in de zin van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. 3.6.4. Per saldo betekent dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Marokkaanse recht van toepassing is zij het dat vanaf het moment dat de man zich in Nederland heeft gevestigd, dat is 8 maart 2000, er zich een automatische wijziging van het toepasselijke recht heeft voorgedaan in dier voege, dat vanaf deze datum, 8 maart 2000, op het huwelijksvermogensregime van partijen het Nederlandse (interne) recht van toepassing is geworden. Dit is het gevolg van artikel 7, lid 2, onder 3, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. 3.6.5. Dit betekent dat voor zover, naar het hof begrijpt, de eerste grief van de man is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op het huwelijksvermogensregime van partijen enkel het Marokkaanse recht van toepassing is, deze grief doel treft en daarmee dus slaagt. 3.6.6. Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover daarbij de verdeling wordt bevolen van de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen en, opnieuw rechtdoende, - de verdeling bevelen van de op 7 maart 2000 aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover naar Marokkaans recht aanwezig, welke verdeling dient te geschieden ten overstaan van een notaris; - de verdeling bevelen, na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, van de gemeenschap tussen partijen, zoals deze sinds 8 maart 2000 naar Nederlands recht tussen partijen heeft te gelden, ten overstaan van een notaris. 3.7. Ten aanzien van de tweede grief van de man merkt het hof op dat deze grief zich richt tegen een overweging van de rechtbank en niet tegen enig deel van het dictum van de bestreden beschikking, hetgeen betekent dat de man in deze grief niet-ontvankelijk is. De stelling van de advocaat van de man dat de rechtbank met deze overweging ten onrechte een voorschot neemt op de beslissing ten aanzien van de alimentatie, brengt daar geen wijziging in. 3.8. Nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn, zal het hof de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt. 4. De beslissing Het hof: vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 februari 2009 voor zover daarbij de verdeling wordt bevolen, ten overstaan van een notaris, van de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover aanwezig; en, in zoverre opnieuw rechtdoende: beveelt de verdeling van de op 7 maart 2000 aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover naar Marokkaans recht aanwezig, welke verdeling dient te geschieden ten overstaan van een notaris; beveelt, na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, de verdeling van de gemeenschap zoals deze sinds 8 maart 2000 tussen partijen naar Nederlands recht heeft te gelden, ten overstaan van een notaris; bekrachtigt de beschikking voor het overige, met inachtneming van de door dit hof op 6 augustus 2009 gegeven beschikking op het door de man ingestelde incidenteel appel met zaaknummer HV 200.032.003/01; compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Pellis, Koens en Van Harinxma thoe Slooten en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2009.