
Jurisprudentie
BJ5324
Datum uitspraak2009-08-03
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/4013
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/4013
Statusgepubliceerd
Indicatie
Proceskostenvergoeding
De rechtbank veroordeelt verweerder in de forfaitair berekende proceskosten van belanghebbende. Dat belanghebbende beschikte over een rechtsbijstandverzekering brengt niet mee dat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4013
Uitspraakdatum: 3 augustus 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [adres],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [adres],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.Verweerder heeft aan belanghebbende een beschikking afgegeven waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [adres] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2007, is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken. Met die beschikking is in één geschrift de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2008 bekend gemaakt. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 24 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 1 september 2008, bij de rechtbank binnengekomen op 2 september 2008, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2.Op 17 december 2008 hebben partijen een compromis bereikt over de waardering van de woning per waardepeildatum 1 januari 2007.
1.3.Bij brief van 13 januari 2009, bij de rechtbank binnengekomen op 15 januari 2009, heeft belanghebbende meegedeeld dat het beroep als ingetrokken kan worden beschouwd, indien verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten. Verweerder heeft, in zijn brieven van 23 januari 2009 en 10 februari 2009, hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.Motivering
2.1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld (artikel 8:75a van de Awb).
2.2.Verweerder stelt dat belanghebbende bij brief van 5 januari 2009 heeft meegedeeld geen kosten te hebben gemaakt met betrekking tot de onderhavige zaak. Voorts stelt verweerder dat de gemachtigde van belanghebbende geen recht heeft op proceskostenvergoeding aangezien alleen belanghebbende hier recht op heeft. Verweerder verwijst tevens naar artikel 7:28, lid 2, van de Awb.
2.3.Naar het oordeel van de rechtbank doet belanghebbendes mededeling aan verweerder dat hij geen kosten heeft gemaakt met betrekking tot de onderhavige zaak geen afbreuk aan diens recht op proceskostenvergoeding. Dat de hoogte van de eventuele proceskostenvergoeding onderdeel is geweest van het in 1.2 genoemde compromis is gesteld noch anderszins aannemelijk geworden.
2.4.Verweerders argument dat alleen belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding faalt, nu verweerder een dergelijke vergoeding ook aan belanghebbende zal moeten betalen en niet aan diens gemachtigde.
2.5.De verwijzing door verweerder naar artikel 7:28, lid 2, van de Awb snijdt geen hout, nu deze bepaling is geschreven voor het administratief beroep en niet voor het beroep bij de rechtbank.
2.6.Voor zover verweerder stelt dat belanghebbende geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt nu hij een rechtsbijstandverzekering heeft afgesloten, oordeelt de rechtbank als volgt. In de Nota van Toelichting bij het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: het Bpf), welk besluit inmiddels is ingetrokken onder van toepassing verklaring van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), staat:
“Tenslotte zij opgemerkt, dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen belanghebbenden die wel en die niet een particuliere voorziening, zoals een rechtsbijstandverzekering of een rechtsbijstand insluitend lidmaatschap van een vakbond, hebben getroffen. Beide categorieën komen gelijkelijk in aanmerking voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand onder het besluit”
Voorts staat in betreffende Nota van Toelichting dat de verschillen tussen het Bpb en het Bpf uitsluitend van praktische aard zijn en dat de inhoud in hoofdlijnen dezelfde is. Gelet op het bovenstaande en op het feit dat bij de intrekking van het Bpf onder van toepassing verklaring van het Bpb niet is aangegeven dat op dit punt inhoudelijke wijziging is beoogd, komen de kosten van DAS rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking.
2.7.De proceskosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Bpb, om af te wijken van dit forfaitaire bedrag, zijn gesteld noch anderszins aannemelijk geworden.
3.Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en wijst de gemeente [adres] aan als de rechtspersoon die dat bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en door deze en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.