
Jurisprudentie
BJ5257
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7354 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7354 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater. In beginsel wordt het oordeel van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige gevolgd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad is van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Betrokkene is als gevolg van een schizo-affectieve stoornis en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis meer beperkt geacht dan was weergegeven in de FML en heeft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies minder geschikt geacht. Bevestigd de aangevallen uitspraak.
Uitspraak
08/7354 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 december 2008, 07/394 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken-Vooys.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene ontving sinds 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens psychische klachten, laatstelijk ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene op 6 december 2005 door de verzekeringsarts gezien. Voorts heeft de verzekeringsarts desgevraagd schriftelijke informatie van 9 februari 2006 van de behandelend psycholoog/psychotherapeut M.A.M. Perry alsmede een expertiserapport van 25 april 2006 van de psychiater drs. J. IJsselstein verkregen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bij betrokkene medische beperkingen bij het verrichten van arbeid vastgesteld en deze weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 november 2006. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 50,09%.
2.2. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft appellant de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene met ingang van 12 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 5 december 2006, hierna: bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater M. Kazemier. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 4 april 2008 betrokkene als gevolg van een schizo-affectieve stoornis en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis op 12 september 2006 meer beperkt geacht dan was weergegeven in de FML en heeft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies minder geschikt geacht. Door de rechtbank geconfronteerd met de reactie hierop van de bezwaarverzekeringsarts heeft de deskundige bij brief van 24 juli 2008 zijn standpunt gehandhaafd.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep met verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 december 2008 aangevoerd dat de deskundige Kazemier met zijn conclusies niet alleen afwijkt van het oordeel van de psychiater IJsselstein maar ook tot andere bevindingen is gekomen dan de psychiaters E. van Meekeren en L.E.E. Orthlieb-Durnes en de psycholoog/psychotherapeut Perry. Voorts is de Raad verzocht een deskundige te benoemen dan wel appellant toestemming te verlenen nogmaals een expertise te laten verrichten. De gemachtigde van betrokkene heeft daartegen verweer gevoerd.
4.2. De Raad overweegt dat in zijn vaste rechtspraak besloten ligt dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Met name doet zich niet de situatie voor dat de deskundige Kazemier, geconfronteerd met de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts, zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Voorts is de Raad van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep geen nadere medische informatie naar voren heeft gebracht, bijvoorbeeld een reactie van de door appellant ingeschakelde psychiater IJsselstein op het standpunt van deskundige-psychiater Kazemier, die een ander licht werpt op de medische situatie van betrokkene. Verder wijst de Raad er op dat het standpunt van Kazemier betreffende de ernst van de psych(iatr)ische problematiek van betrokkene wel degelijk weerklank vindt in het oordeel van een aantal beoordelaars/behandelaars van betrokkene zoals de psychiaters Van Meekeren,
Ortlieb-Durnez en E.C. van Brakel.
4.3. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet tot het gelasten van een nader onderzoek door een deskundige of appellant in de gelegenheid te stellen een nadere expertise te laten verrichten.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644, - voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644, -, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414, - wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.R.A. van Raaij.
EV