
Jurisprudentie
BJ5172
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/3797
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/3797
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende is niet binnen drie maanden na het einde van haar tewerkstelling bij de nieuwe werkgever tewerkgesteld. Ten tijde van de totstandkoming van de nieuwe arbeidsovereenkomst moet dan ook worden geconcludeerd dat er geen sprake meer was van schaarse specifieke deskundigheid, zoals bedoeld in artikel 9c van het UBLB. Belanghebbende heeft geen recht op voorzetting van de 30%-regeling.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3797
Uitspraakdatum: 29 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [adres],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 juli 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen beschikking van 22 mei 2008 waarbij het verzoek om voortzetting van de 30%-regeling is afgewezen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde,
[gemachtigde], verbonden aan administratiekantoor Kruize-Bakker te Termunten, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1. Belanghebbende was tot 1 april 2007 in dienstbetrekking bij het [ziekenhuis X]. In het kader van deze diensbetrekking had zij recht op toepassing van de 30%-regeling. Bij brief van 31 juli 2007 heeft belanghebbende gesolliciteerd naar de functie van neuroloog bij het [ziekenhuis Y] (hierna: de werkgever). Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende en de werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst van 23 augustus 2007. Belanghebbende is op 28 augustus 2007 met haar werkzaamheden begonnen. Namens de werkgever is verklaard dat belanghebbende per 28 augustus 2007 in dienst is.
2.2.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op voortzetting van de 30%-regeling. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
2.3.1.De 30%-regeling kan worden verstrekt op grond artikel 15a, lid 1, onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964. De regeling is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting (UBLB). In artikel 8 van het UBLB is onder meer het volgende bepaald:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende regelingen zijn de volgende definities van toepassing.
2. Verstaan wordt onder:
a. extraterritoriale werknemers: ingekomen werknemers en uitgezonden werknemers;
b. ingekomen werknemer: door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is.
2.3.2.In artikel 9c van het UBLB is bepaald:
1. Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.
2. Bij een dergelijk verzoek moet door de nieuwe inhoudingsplichtige opnieuw aannemelijk worden gemaakt dat de werknemer behoort te worden aangemerkt als ingekomen werknemer.
2.3.3.In de Nota van toelichting op artikel 9c van het UBLB (Stb. 2000, 640, p. 23) is over het doel en de strekking van het slot van artikel 9c, lid 1, van het UBLB het volgende opgemerkt:
“In de slotzinsnede van het eerste lid is bepaald dat een verzoek om voortzetting van de bewijsregel niet kan worden gedaan indien een werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De reden hiervoor is dat de deskundigheid van de ingekomen werknemer dan kennelijk minder schaars is, zodat hij niet meer voor toepassing van de bewijsregel kwalificeert, terwijl in dat geval ten aanzien van de nieuwe werkgever de werknemer niet meer wezenlijk als ingekomen kan worden beschouwd.”
2.3.4.De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 april 2006, 40 217, (LJN AW4057; BNB 2006/261), overwogen dat, gelet op voorgaande toelichting, het slot van artikel 9c, lid 1, ertoe strekt buiten discussie te stellen dat de (ingevolge artikel 9c, lid 2, van het Besluit nog steeds vereiste) schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer in ieder geval niet meer aanwezig is bij overschrijding van de termijn van drie maanden. Het zwaartepunt van deze bepaling is derhalve niet gelegen in de omstandigheid dat er een tewerkstelling door een nieuwe inhoudingsplichtige moet zijn (dat ligt reeds besloten in de aard van de bewijsregel, die immers op de loonbelasting betrekking heeft), maar in de termijn van drie maanden als toetssteen voor het afwezig zijn van de vereiste specifieke deskundigheid.
2.4.Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de inspecteur. Belanghebbende is immers niet binnen drie maanden na het einde van haar tewerkstelling bij het [ziekenhuis X] bij de nieuwe werkgever tewerkgesteld. Dat belanghebbende in het kader van haar voorgenomen sollicitatie reeds in april en/of mei telefonische gesprekken met collega-neurologen heeft gevoerd over een (mogelijk) dienstverband bij de werkgever maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat de maatschap van neurologen waaronder belanghebbende zou komen te ressorteren in juni van 2007 al akkoord was met een dienstverband van belanghebbende bij de werkgever maakt het voorgaande niet anders. De stelling van belanghebbende dat er in feite al sprake was van een arbeidsovereenkomst met deze maatschap en dat de directie dat enkel nog moest bevestigen, moet worden afgewezen. Belanghebbende is op 23 augustus 2007 in dienst getreden bij de werkgever en niet bij de maatschap. Dat de maatschap op voorhand akkoord was met deze indiensttreding betekent niet dat belanghebbende reeds een dienstbetrekking had of geacht kan worden te hebben gehad, althans in zoverre heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat reeds eerder dan 23 augustus 2007 sprake was van een nieuw dienstverband.
2.5.Gelet op het voorgaande moet ten tijde van de totstandkoming van de nieuwe arbeidsovereenkomst dan ook worden geconcludeerd dat er geen sprake meer was van schaarse specifieke deskundigheid, zoals bedoeld in artikel 9c van het UBLB.
2.6.Belanghebbendes stelling dat indien zij eerst een half jaar naar het buitenland was gegaan en vervolgens bij terugkeer in dienst bij de werkgever zou zijn getreden, zij wel recht op de 30%-regeling zou hebben gehad, kan haar niet baten. Deze situatie is immers denkbeeldig en wijkt af van de feitelijke situatie waarin belanghebbende zich bevond. Voorzover belanghebbende met het aandragen van het geval van de heer Van As een beroep heeft willen doen op schending van het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder de meerderheidsregel, wijst de rechtbank dit af. Zo al sprake is van gelijke gevallen, heeft belanghebbende met voornoemd geval slechts één ander geval aangevoerd dan het hare, zodat van schending van de meerderheidsregel geen sprake kan zijn. Hiertoe zijn immers ten minste twee andere (gelijke) gevallen vereist. Gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van begunstigend beleid of oogmerk tot begunstiging.
2.7.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 augustus 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.