
Jurisprudentie
BJ5147
Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4975 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4975 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
07/4975 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 juli 2007, 05/1887 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Zoals aangekondigd, zijn appellante en haar gemachtigde niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. E.T. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is vanaf 18 juli 1994 voor 23 uur per week werkzaam geweest als verkoopster in een drogisterij. Op 7 september 1995 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt in verband met psychische klachten. Met ingang van 5 september 1996 is aan appellante een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 6 juni 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 28 juli 2005 ingetrokken op de grond dat zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. Aan dit besluit liggen ten grondslag een rapportage van een verzekeringsarts van 3 maart 2005, een door deze arts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 maart 2005 en een rapportage van een arbeidsdeskundige van 27 mei 2005. Naast fysieke beperkingen zijn er ten aanzien van appellante ook beperkingen aangenomen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante is in de visie van de verzekeringsarts aangewezen op fysiek licht, niet zeer stresserend werk in een rustige omgeving met niet steeds wisselende contacten en met een regelmatige werkdruk. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige zes functies geselecteerd die appellante zou kunnen vervullen, te weten administratief medewerker afhandelingen (Sbc-code 515080), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333), schoonmaker gebouwen (Sbc-code 111334), assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) en telefonist, centralist (Sbc-code 315170). Vergelijking van het mediaanloon van de eerste drie genoemde functies met het maatmanloon van appellante geeft een verlies aan verdiencapaciteit te zien van 6,3%.
1.3. Bij besluit van 30 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juni 2005 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage, gedateerd 25 augustus 2005, van een bezwaarverzekeringsarts die, na onderzoek van appellante, de bevindingen van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Tevens ligt aan dit besluit ten grondslag een rapportage van 26 september 2005 van een bezwaararbeidsdeskundige. Deze heeft geconcludeerd dat van de zes hiervoor genoemde functies de functie van assistent consultatiebureau voor appellante niet passend is. Nu het hier een reservefunctie betreft heeft dit geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 30 september 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.2. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het besluit van 30 september 2005 berust op een voldoende en juiste medische grondslag. Naar haar oordeel is het medische onderzoek voldoende diepgaand en zorgvuldig geweest en zijn de uit dit onderzoek getrokken conclusies voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Met betrekking tot de door appellante in beroep ingebrachte medische stukken heeft de rechtbank overwogen dat hiermee door appellante niet aannemelijk is gemaakt dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 30 september 2005 heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat het Uwv met een arbeidskundige rapportage van 7 december 2006, waaruit overigens blijkt dat de functie van schoonmaker gebouwen niet langer wordt gehandhaafd, voldoende inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd waarom de (resterende) functies voor appellante passend zijn. Nu eerst in beroep deze motivering is gegeven, heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor is weergegeven.
3. In hoger beroep heeft appellante bestreden het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 30 september 2005 berust op een voldoende en juiste medische grondslag. Daarbij heeft zij in het bijzonder een urenbeperking bepleit, gelet op haar al jaren bestaande pijnklachten waardoor zij energetische beperkingen ondervindt. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft zij aangevoerd dat - de functie van administratief medewerker afhandelingen voor haar niet passend is, omdat zij niet in staat is de voor de vervulling van deze functie vereiste opleiding te volgen;
- de functie van telefonist, centralist niet passend is, omdat zij niet het voor deze functie verlangde opleidingsniveau heeft. Bovendien is de passendheid van deze functie voor wat betreft het aspect klantcontacten onvoldoende toegelicht;
- de functie van huishoudelijke medewerker niet passend is, omdat er sprake is van deadlines op welk aspect zij beperkt is geacht.
4.1. Met betrekking tot de medische kant van de schatting van appellantes arbeidsmogelijkheden per 28 juli 2005 overweegt de Raad dat hij het oordeel van de rechtbank hierover onderschrijft. Door appellante zijn in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die haar stelling dat zij zodanige energetische beperkingen heeft dat een urenbeperking is geïndiceerd, onderbouwen. Met betrekking tot de in beroep ingebrachte medische stukken, alsmede het in beroep overgelegde dagverhaal van appellante is de Raad van oordeel dat hierop adequaat is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad volstaat dan ook met te verwijzen naar de rapportage van deze arts van 2 maart 2006.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat in de bij het verweerschrift gevoegde arbeidsdeskundige rapportage genoegzaam is uiteengezet waarom appellante in staat moet worden geacht de voor de functie van administratief medewerker afhandelingen vereiste opleiding, waarvoor geen vooropleiding noodzakelijk is, te volgen. Met betrekking tot het gestelde over de functie van huishoudelijk medewerker overweegt de Raad dat in de in beroep ingebrachte arbeidsdeskundige rapportage van 7 december 2006 genoegzaam uiteen is gezet dat er weliswaar sprake is van normtijden, doch niet in die mate dat er sprake is van tijdsdruk en extra werkdruk. De Raad wijst er in dit verband ook op dat appellante beperkt is geacht voor veelvuldige deadlines of productiepieken. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de drie functies die aan het besluit van 30 september 2005 ten grondslag zijn gelegd, voor appellante passend zijn. Hieruit volgt dat de Raad voorbij kan gaan aan het door appellante gestelde over de functie van telefonist/centralist, nu het hier een reservefunctie betreft.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uispraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
EV