
Jurisprudentie
BJ5124
Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.022.651/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.022.651/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uithuisplaatsing. Uitwijktraject in dit geval niet de goede oplossing. Minderjarige reeds vanaf 07-01-2006 uit huis geplaatst. Uitwijktraject is bedoeld voor gevallen waarin tijdelijk uit huis wordt geplaatst en de thuissituatie in die periode grondig wordt gereorganiseerd.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 juni 2009
Zaaknummer : 200.022.651.01
Rekestnr. rechtbank : 314982 / J1 RK 08-1341
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.E. van der Pols
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat: mr CH.L. van den Puttelaar.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van de zaak van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 7 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 maart 2009 en 1 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam (hierna: de raad), die het hof bij brief van 18 maart 2009 heeft laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 3 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en Jeugdzorg, bijgestaan door haar advocaat. Tevens zijn namens Jeugdzorg verschenen: de heer J.C.J. van Gammeren, mevrouw I. Keizer en mevrouw M. Kroon. Tot slot is verschenen de pleegvader, de heer [K.]. De aanwezigen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn – uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de duur van de machtiging tot diens plaatsing in een pleeggezin verlengd tot 27 oktober 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [Y.], geboren [in 2003] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, voor de periode van 27 oktober 2008 tot 27 oktober 2009.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige af te wijzen, althans te bepalen dat Jeugdzorg het uitwijktraject van de stichting Flexus dan wel een vergelijkbaar traject met de moeder dient in te gaan, gericht op de terugplaatsing van de minderjarige bij haar.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep van de moeder af te wijzen.
4. De moeder stelt dat de minderjarige het recht heeft op te groeien bij de moeder. De moeder stelt dat zij het gevoel heeft tegengewerkt te worden door Jeugdzorg en graag zou zien dat door Jeugdzorg het ‘Terugkeer naar huis Stappenplan’ (hierna ook: ‘de uitwijk’) wordt opgesteld. In het programma ‘de uitwijk’ kan de moeder met behulp van intensieve ambulante gezinsbegeleiding en pedagogische ondersteuning haar opvoedingsvaardigheden verstevigen en laten zien wat haar mogelijkheden zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Indien tijdens dit traject blijkt dat de moeder onvoldoende capaciteiten heeft om de minderjarige op te voeden en te verzorgen, kan altijd nog worden besloten de minderjarige te plaatsen bij een perspectiefbiedend pleeggezin. De moeder stelt dat het hier op dit moment echter nog te vroeg voor is en dat zij nog een kans verdient, zeker nu het beter met haar gaat. Uit de rapportage van BAVO Europoort blijkt immers dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt en op weg is meer structuur in haar leven te krijgen, aldus de moeder.
5. Jeugdzorg stelt dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat is de minderjarige te verzorgen en op te voeden. De moeder is zelf ook beschadigd in haar jeugd en heeft onvoldoende bagage om de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Ondanks de langdurige en diverse hulpverlening is de moeder nauwelijks in staat gebleken haar eigen leven vorm te geven en heeft de hulpverlening niet geleid tot een structurele verbetering van haar mogelijkheden. Jeugdzorg heeft in eerste instantie wel de mogelijkheden van een terugplaatsing van de minderjarige onderzocht. Aangezien echter de meest basale zaken bij de moeder niet in orde bleken, bleek na verloop van tijd een perspectief op terugplaatsing niet haalbaar en werd derhalve deelname aan ‘de uitwijk’ niet zinvol geacht. De minderjarige kampt met ernstige gedragsproblematiek en is gebaat bij een duidelijke structuur. Om deze reden is de minderjarige op 9 juni 2007 geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin en is door de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot ontheffing van het gezag ingediend bij de Rechtbank Rotterdam.
6. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minderjarige een slechte levensstart heeft gehad. Door onmacht aan de zijde van de moeder is de minderjarige in zijn eerste levensjaar verwaarloosd als gevolg waarvan de minderjarige getraumatiseerd is en thans kampt met ernstige hechtingsproblematiek. Door de pleegvader is ter zitting verklaard, dat de minderjarige niet alleen kan worden gelaten en altijd onder toezicht van één van beide pleegouders moet staan. Gelet op de ernst van de problematiek acht het hof aannemelijk dat de opvoeding van de minderjarige een stevig ouderschap vergt en dat extra vaardigheden bij de opvoeding zijn vereist.
8. Ondanks de goede bedoelingen van de moeder en de sterke wens om zelf voor de minderjarige te zorgen, rijzen er, naar het oordeel van het hof, voldoende aanwijzingen, dat de moeder ten aanzien van de opvoeding en verzorging van deze minderjarige tekortschiet vanwege negatieve ervaringen in haar eigen jeugd, welke gevolgen tot op heden niet zijn weggenomen. De moeder geeft onvoldoende blijk van de kracht die nodig is om juist deze minderjarige, met zijn ernstige problematiek, de noodzakelijke veiligheid, structuur en stimulans te bieden. Voorts heeft het hof ter zitting van de moeder de indruk verkregen dat zij zich onvoldoende kan verplaatsen in de minderjarige om in diens belang te kunnen handelen. Het hof neemt hierbij voorts in ogenschouw dat de moeder de aan haar geboden hulpverlening slechts wisselend heeft geaccepteerd, waardoor niet gegarandeerd kan worden dat door Jeugdzorg voldoende toezicht kan worden uitgeoefend op de minderjarige.
9. Ten aanzien van het ‘uitwijktraject’ overweegt het hof als volgt. Allereerst merkt het hof op dat wat er ook zij van hetgeen door de moeder in appèl hieromtrent naar voren is gebracht, de interventie van de kinderrechter in eerste aanleg nimmer uitsluitend de terugplaatsing tot doel had. Desalniettemin heeft het hof begrip voor het standpunt van de moeder dat zij iedere mogelijkheid wil aanwenden om te doen onderzoeken of de minderjarige bij haar kan worden teruggeplaatst. Zoals reeds overwogen heeft de moeder de afgelopen periode echter niet laten zien dat zij op een consistente wijze meewerkt aan de geboden hulpverlening. Naar het oordeel van het hof valt dan ook niet te verwachten dat de moeder met behulp van het door de moeder voorgestelde ‘uitwijktraject’ hier wel in zal slagen. Immers dit traject stelt ten doel een problematische thuissituatie te verlichten door een minderjarige tijdelijk uit huis te plaatsen en gedurende deze uithuisplaatsing de problemen van de ouders aan te pakken. In casu is de minderjarige reeds vanaf 17 januari 2006 uit huis geplaatst en heeft de moeder onvoldoende vooruitgang geboekt om haar problematiek te verminderen. Bovendien verblijft de minderjarige thans bij een therapeutisch pleeggezin en ontwikkelt hij zich binnen zijn eigen mogelijkheden positief. Nu zelfs enige hechting tussen de minderjarige en de pleegmoeder op gang lijkt te zijn gekomen, is het naar het oordeel van het hof niet in het belang van de minderjarige om op dit moment een aanvang te maken met een dergelijk traject.
10. Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding zodat nog altijd wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2009.