
Jurisprudentie
BJ5121
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.017.655/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.017.655/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Berekening behoefte aan de hand van behoefteberekening of 60%-norm; geen behoefte.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 juli 2009
Zaaknummer : 200.017.655/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-3017
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. van Coolwijk te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J.M. Habets te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 juli 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 april 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 14 mei 2009 een verweerschrift tegen het incidenteel appel van de vrouw ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 3 november 2008 en op 19 december 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. T.J. Kreeftenberg, kantoorgenote van zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 6 februari 2008.
Bij beschikking van 6 februari 2008 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en iedere verdere beslissing over de verzochte nevenvoorzieningen aangehouden. Deze beschikking is op 10 maart 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bij wijze van nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure aan de man een alimentatieverplichting ten behoeve van de vrouw opgelegd van € 1.240,- per maand met ingang van 10 maart 2008.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de behoefte van de vrouw aan een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, al dan niet onder aanvulling van gronden, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil wordt gesteld met ingang van 10 maart 2008, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren alsmede de vrouw, indien en voor zover de man ten tijde van de beschikking van het hof meer heeft betaald dan waartoe het hof mocht besluiten, te veroordelen om hetgeen zij teveel mocht hebben ontvangen aan de man terug te betalen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op primair € 2.834,16, subsidiair op € 1.351,- (voor welke bedragen het hof leest: per maand) wordt gesteld met ingang van 10 maart 2008, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren en de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn hoger beroep af te wijzen.
4. De man bestrijdt het incidentele beroep van de vrouw en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel verzoek, althans de verzoeken van de vrouw als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen.
BEHOEFTE
5. Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 4.115,- per maand netto (€ 6.781,- bruto). De rechtbank is bij het vaststellen van de behoefte uitgegaan van 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van € 8.219,- per maand, waarop de kosten van de kinderen ten bedrage van € 1.360,- per maand in mindering zijn gebracht.
6. De vrouw stelt primair een behoefte te hebben van € 6.199,- per maand netto (bruto: omstreeks € 11.000,-). De vrouw heeft deze behoefte onderbouwd met een behoefteberekening met onderliggende verificatoire bescheiden. Indien het hof de behoefte gelijk zou stellen aan 60% van het netto gezinsinkomen stelt de vrouw subsidiair dat uit dient te worden gegaan van een netto gezinsinkomen van € 8.550,- per maand te verminderen met de kosten van de kinderen hetgeen tot een behoefte leidt van € 4.265,- per maand netto (bruto: € 7.100,-).
7. De man stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dient te worden vastgesteld op € 3.699,- per maand zijnde 60% van het netto gezinsinkomen van € 8.219,- per maand te verminderen met de kosten van de kinderen. Aan de door de vrouw gestelde behoefte en de door haar overgelegde behoefteberekening dient voorbij te worden gegaan, aangezien de vrouw haar behoefte heeft vastgesteld aan de hand van haar uitgavenpatroon gedurende een na-huwelijkse periode. Dit uitgavenpatroon is niet maatgevend voor de welstand van partijen tijdens het huwelijk nu de door de vrouw opgevoerde uitgaven hoger zijn dan de kosten die partijen tijdens het huwelijk samen maakten. Voorts, zo stelt de man, zal de vrouw na de boedelscheiding een liquide vermogen ontvangen van ruim € 200.000,- waardoor zij ruimschoots in staat moet worden geacht de door haar in de behoefteberekening opgenomen reserveringen en eenmalige kosten te voldoen.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat, voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw, rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
9. Het uitgaven-overzicht over de periode van 1 januari 2009 tot 1 april 2009 dat door de vrouw in het geding is gebracht, geeft naar het oordeel van het hof geen inzicht in de behoefte van de vrouw. Gelet op het geringe verschil tussen de door de vrouw gestelde netto behoefte van € 6.199,- en het in rechtsoverweging 12 vast te stellen netto gezinsinkomen na aftrek van de kosten van de kinderen van € 6.332,- acht het hof de door de vrouw overgelegde behoefteberekening niet representatief voor het uitgavenpatroon van partijen tijdens het huwelijk. Nu de man het door de vrouw gestelde uitgavenpatroon tijdens het huwelijk gemotiveerd heeft betwist en het door de vrouw geschetste uitgavenpatroon, naar het oordeel van het hof, niet aansluit bij het totaal van de met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van het levensonderhoud dat aansluit bij de mate van welstand tijdens het huwelijk, zal het hof voorbijgaan aan de door de vrouw overgelegde behoefteberekening.
10. Nu de vrouw aldus haar standpunt dat haar behoefte dient te worden bepaald aan de door haar overgelegde behoefteberekening onvoldoende heeft onderbouwd, zal het hof de behoefte vaststellen op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen na aftrek van de door de werkgever van de vrouw vergoede inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en tevens verminderd met de kosten van de kinderen.
Kosten kinderen
11. De vrouw stelt dat de kosten van de kinderen € 1.291,- per maand bedragen. De vrouw baseert dit bedrag op de algemene norm van de Informatie Beheer Groep. De man stelt dat de kosten van de kinderen € 1.850,- per maand bedragen. De man heeft dit bedrag gespecificeerd en onderbouwd met bewijsstukken. Nu deze aldus gedocumenteerde specificatie door de vrouw onvoldoende gemotiveerd is bestreden en de vrouw haar eigen stelling niet met verificatoire bescheiden heeft onderbouwd, zal het hof de kosten van de kinderen vaststellen op € 1.850,- per maand.
Netto gezinsinkomen
12. Ter zitting is vastgesteld dat het jaarinkomen van de vrouw over 2006 € 64.213,- bedraagt. Na aftrek van de door de werkgever van de vrouw vergoede inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.951,- bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.322,- per maand. Tevens is ter zitting vastgesteld dat het jaarinkomen van de man over 2006 € 100.718,- bruto bedraagt, hetgeen neerkomt op een netto besteedbaar inkomen van € 4.860,- per maand. Het totale netto gezinsinkomen dient derhalve te worden vastgesteld op € 8.182,- per maand. Uit vermindering van dit bedrag met de kosten van de kinderen ad € 1.850,-, en met vermenigvuldiging van het verschil met 60%, volgt dat de behoefte van de vrouw moet worden geacht € 3.799,- per maand netto te bedragen.
BEHOEFTIGHEID
13. Door de man is gesteld dat het jaarinkomen van de vrouw over 2008 € 68.979,- bedraagt. Door de vrouw is de hoogte van dit inkomen niet betwist, zodat het hof uit zal gaan van dit inkomen. Vorengenoemd inkomen leidt tot een netto besteedbaar maandinkomen van € 3.625,-.
14. Dit inkomen zal het hof vermeerderen met het door de vrouw te behalen forfaitair rendement van 4% over het gemiddelde vermogen van de vrouw in 2008, zijnde € 32.545,-. Het hof berekent dit rendement op netto € 96,- per maand.
15. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de behoeftigheid van de vrouw dient te worden vastgesteld op € 78,- per maand netto. Nu de vrouw van de man maandelijks een vergoeding van € 296,- voor het gebruik van de echtelijke woning ontvangt, is er voor de duur dat de vrouw deze vergoeding ontvangt geen sprake van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw, daar het hof deze gebruiksvergoeding aanmerkt als inkomen. Ten aanzien van de periode met ingang van de datum van de verkoop en levering van de woning overweegt het hof als volgt. Door de man is gesteld dat na verkoop van de woning en na verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap door de vrouw een bedrag van circa € 200.000,- zal worden ontvangen. Door de vrouw is deze stelling van de man niet dan wel onvoldoende betwist, waardoor het hof dit als zodanig zal aannemen. Het hof overweegt dat de vrouw na de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap over een liquide vermogen zal beschikken uit welk vermogen de vrouw moet worden geacht een rendement te kunnen behalen van ten minste € 78,- netto per maand. Op grond hiervan stelt het hof vast dat de vrouw ook na het beëindigen van haar recht op een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van het levensonderhoud.
16. Op grond van het vorenoverwogene zal de bestreden beschikking worden vernietigd en beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vrouw strekkende tot betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud door de man;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Bouritius en Mulder, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2009.