
Jurisprudentie
BJ5075
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900983/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900983/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200900983/1/H1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 december 2008 in zaak nrs. 08/8814 en 08/8798 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 november 2008, verzonden 12 november 2008, heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2008, verzonden op 29 december 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gezamenlijk met zaak nr. 200809446/1/M1 ter zitting behandeld op 16 juni 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger en [gemachtigde], bijgestaan door J. Hoogenboom en J. Rockx, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Elsäcker, J. Bus, M.C.J. van Braam en F. Warnaar, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden". Het bouwplan is in strijd met artikel 14, derde lid, sub b, van de planvoorschriften, omdat het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak, zoals aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het bestemmingsplan, niet mag worden vergroot en op dat moment op het perceel geen woning aanwezig was. Het college heeft voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend, gebruikmakend van de aan hem bij besluit van 25 september 2007 door de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: de raad) gedelegeerde bevoegdheid daartoe.
2.2. Het betoog van [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, door vrijstelling te verlenen, in strijd met artikel 44 van de Woningwet op de bouwaanvraag heeft beslist, faalt, reeds omdat ingevolge artikel 46, derde lid, van die wet - zoals dit luidde ten tijde van het indienen van de aanvraag om bouwvergunning - een dergelijke aanvraag, die slechts kan worden ingewilligd na een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO, wordt geacht mede een verzoek om een zodanige vrijstelling in te houden. Het college was dan ook gehouden op de in de aanvraag om bouwvergunning vervatte aanvraag om vrijstelling te beslissen.
In dit verband mist het betoog van [appellante], dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO moest verlenen, feitelijke grondslag. De voorzieningenrechter heeft met de zinsnede "Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan diende vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO te worden verleend." kennelijk bedoeld uit te drukken dat zich een situatie voordeed als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Woningwet en dat het college in dit geval van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gebruik heeft gemaakt.
2.3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een geringe inbreuk op het planologische regime en ten onrechte de ruimtelijke onderbouwing voldoende heeft geacht. Zij voert hiertoe aan dat de overgang van geen naar één woning groot is, dat het college de vrijstelling in strijd met het geldende beleid heeft verleend en dat nog geen concrete plannen voor woningbouw in het gebied bestaan.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Ook indien in dit geval sprake is van een grote inbreuk op het planologische regime heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat, gelet op de door het college gegeven toelichting en de concrete plannen voor woningbouw in het gebied, niet kan worden gezegd dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het perceel zich in het plangebied van het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (hierna: ISP) bevindt, dat een bovengemeentelijk beleidsplan is van vijf gemeenten, waaronder Nieuwerkerk aan den IJssel, in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Voorts is vermeld dat het bouwen van een burgerwoning volgens het ISP overeenstemt met het daarin beschreven stedenbouwkundige principe van "linten, lanen en tochten". Het perceel bevindt zich in een lintzone en in een gebied dat volgens het ISP is bestemd voor woningbouw.
Voorts is volgens het door de raad vastgestelde "interimbeleid voor vrijstelling ingevolge de WRO binnen het gebied van het ISP" (hierna: het interimbeleid), voor zover thans van belang, nieuwbouw van woningen in de lintzones niet mogelijk. Het college heeft zich echter onweersproken op het standpunt gesteld dat in dit geval wordt voldaan aan de ingevolge het interimbeleid benodigde drie criteria voor het verlenen van vrijstellingen met maatwerk. In een dergelijk geval neemt het college volgens het interimbeleid pas een besluit omtrent vrijstelling na akkoord vanuit de projectorganisatie Zuidplaspolder. Van een dergelijk akkoord is in dit geval sprake: de werkgroep interimbeleid Zuidplas heeft op 20 maart 2007 een positief advies gegeven over de vrijstelling voor het bouwplan.
Ten slotte is ter zitting door het college onweersproken gesteld dat concrete woningbouwplannen zijn vastgelegd in het ontwerp-bestemmingsplan "Zuidplas West", dat vier maanden geleden ter inzage is gelegd.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Zij voert hiertoe aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, aangezien realisering van het bouwplan het einde van haar bedrijf tot gevolg zal hebben. Voorts voert zij aan dat de woning, die op twee meter van de perceelsgrens van haar inrichting is voorzien, een verdergaande beperking voor haar bedrijfsvoering vormt dan andere, reeds bestaande, woningen in de nabijheid van het bedrijf. Zij wijst er in dit verband op dat het college geweigerd heeft haar een revisievergunning te verlenen voor vervoersbewegingen tussen 19.00 uur en 07.00 uur, omdat ter plaatse van de woning niet aan de voor deze periode voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Volgens [appellante] kon voor de overige, reeds aanwezige woningen in de nabijheid van het bedrijf wel aan die grenswaarden worden voldaan. Zij heeft dit standpunt nader onderbouwd met akoestische metingen, waarvan de resultaten zijn vervat in het akoestisch advies van Greten Raadgevende Ingenieurs (hierna: Greten) van 28 januari 2009.
2.4.1. Het college heeft in het besluit van 24 juli 2008 vermeld dat vrijstelling voor het bouwplan kan worden verleend, omdat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Het college heeft zich voorts in het besluit op bezwaar van 4 november 2008 op het standpunt gesteld dat de realisatie van de woning niet zorgt voor een beperking van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van de situatie zonder deze woning. Het heeft daarbij vermeld dat de door [appellante] in 2006 aangevraagde nieuwe milieuvergunning gedeeltelijk zal worden geweigerd, omdat uit akoestisch onderzoek ter plaatse blijkt dat zonder het nemen van maatregelen al bij meerdere bestaande woningen niet wordt voldaan aan de maximaal toegestane geluidniveaus in de avond- en nachtperiode. Voorts zou zonder de nieuwe woning aan de [locatie] in 2006 ook al sprake zijn geweest van een overschrijding te plaatse van reeds bestaande woningen van de maximale geluidsniveaus in de avondperiode met 2 dB(A) en in de nachtperiode met 7 dB(A), aldus het college. Ten slotte heeft het college in het besluit vermeld dat [appellante] slechts een kortdurend belang heeft, nu zij bij de gemeente een verzoek tot aankoop van haar perceel met bedrijf heeft neergelegd, terwijl de woning past in het op de toekomst gerichte gemeentelijk beleid.
2.4.2. Bij besluit van eveneens 4 november 2008 heeft het college geweigerd aan [appellante] een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, te verlenen voor het veranderen en in werking hebben van een transportbedrijf en brandstoffenhandel, voor zover deze vergunning werd gevraagd voor de vervoersbewegingen tussen 19.00 uur en 07.00 uur, omdat ter plaatse van de woning niet aan de voor deze periode voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Dit besluit is onderwerp van geschil in de gevoegd behandelde zaak met nr. 200809446/1/M1.
Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat in het bijzonder het niet kunnen uitvoeren van de vervoersbewegingen in de nacht het einde van haar bedrijf tot gevolg zal hebben, omdat een rendabele bedrijfsvoering zonder die vervoersbewegingen niet mogelijk is.
2.4.3. In het door Greten, raadgevende ingenieurs, (hierna: Greten) uitgevoerde akoestisch onderzoek van 6 maart 2007 wordt ervan uitgegaan dat het maximaal geluiddrukniveau tussen 23.00 en 07.00 uur niet meer mag bedragen dan 60 dB(A) en tussen 19.00 en 23.00 uur niet meer dan 65 dB(A). Dit komt overeen met de voorschriften die zijn verbonden aan de revisievergunning van 4 november 2008. Voorts is in dat onderzoek vermeld dat ter plaatse van vijf bestaande woningen het maximaal geluiddrukniveau zowel 's avonds als 's nachts wordt overschreden. Volgens het onderzoek vindt de grootste overschrijding plaats bij de bestaande woning aan de 1e Tochtweg 44, waar het maximaal geluiddrukniveau zowel 's avonds als 's nachts 67 dB(A) bedraagt, zodat de norm met respectievelijk 2 en 7 dB(A) wordt overschreden. In het onderzoek wordt voorts vermeld dat aan de norm kan worden voldaan door maatregelen aan de bron in de vorm van gebruikmaking van vrachtwagens met een geluidsreducerend pakket in combinatie met rustig rijgedrag. Als alternatief voor deze maatregelen wordt in het onderzoek de plaatsing van geluidschermen genoemd teneinde aan de norm te voldoen. Volgens het onderzoek bedraagt het maximaal geluiddrukniveau voor de nieuwe op het perceel voorziene woning 79 dB(A), hetgeen een overschrijding met respectievelijk 14 en 19 dB(A) inhoudt. Tevens wordt in het onderzoek geconcludeerd dat voor deze woning, anders dan voor de bestaande woningen, ook het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt overschreden en wel met 7 dB(A).
In het eveneens door Greten uitgevoerde akoestisch advies van 28 januari 2009 wordt aan de hand van metingen aan één vrachtwagen van [appellante] vastgesteld dat een geluidsreductie van 4 à 6 dB(A) kan worden gerealiseerd op het bronvermogen.
2.4.4. Op de gronden waarop het bedrijf van [appellante] is gevestigd, rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "brandstoffenhandel en transportbedrijf". Uitvoering van het bouwplan maakt, zoals onweersproken is gesteld, een einde aan de thans in overeenstemming met deze bestemming gerealiseerde gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het daarop gevestigde transportbedrijf. Het college heeft in het besluit van 4 november 2008 onvoldoende gemotiveerd dat een dergelijk gevolg als een niet-onevenredige afbreuk aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan worden aangemerkt. Dat [appellante] haar perceel met bedrijf aan de gemeente de koop heeft aangeboden, betekent niet dat haar belangen reeds daarom minder zwaar wegen dan de belangen van [vergunninghouder] bij het verkrijgen van een vrijstelling voor het oprichten van de woning. Immers staat niet vast of en op welke termijn tot een overeenkomst tussen [appellante] en de gemeente wordt gekomen. Dat het college overeenkomstig het ISP liever woningbouw dan bedrijvigheid in het gebied ziet, maakt de belangen van [appellante] bij voorzetting van haar bedrijfsvoering evenmin reeds daarom minder zwaar.
Voorts heeft het college, gelet op de hiervoor genoemde akoestische onderzoeken van Greten, in het besluit van 4 november 2008 onvoldoende onderbouwd dat de in geding zijnde nieuwe woning geen verdergaande beperking voor de exploitatie van het bedrijf van [appellante] tot gevolg heeft dan de aanwezigheid van andere woningen in de nabijheid van het bedrijf.
Daarbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen dat in het akoestisch onderzoek van 6 maart 2007 wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de bestaande woningen geen sprake is van een overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, terwijl dat niveau voor de voorziene woning met 7 dB(A) wordt overschreden.
In de tweede plaats kan worden vastgesteld dat, uitgaande van de verwezenlijking van de in het advies van 28 januari 2009 maximaal haalbaar geachte geluidsreductie aan de bron van 6 dB(A), uitsluitend nog 's nachts sprake is van een overschrijding van het maximaal geluiddrukniveau met 1 dB(A) ter plaatse van één van de bestaande woningen, terwijl in die situatie ter plaatse van de voorziene woning sprake is van een overschrijding van het maximaal geluiddrukniveau in de avond met 8 dB(A) en in de nacht met 13 dB(A). Waar voorts in het onderzoek van 6 maart 2007 is vermeld dat met aanvullende maatregelen aan de geluidsnormen kan worden voldaan, kan aannemelijk worden geacht dat een geluidsreductie van 1 dB(A) langs die weg kan worden gerealiseerd. Uit het onderzoek van 6 maart 2007 kan niet worden afgeleid dat met aanvullende maatregelen een reductie van het maximaal geluiddrukniveau met 13 dB(A) op de voorziene woning kan worden gerealiseerd.
Nu onvoldoende is gemotiveerd dat de woning geen verdergaande beperking vormt voor de bedrijfsvoering van [appellante] dan de al aanwezige woningen en evenzeer onvoldoende is gemotiveerd dat aan het belang van [appellante] bij voortzetting van haar bedrijfsvoering minder gewicht moet worden toegekend dat aan het belang van [vergunninghouder] bij oprichting van de woning, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat niet kan worden geoordeeld het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid dat gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [appellante] bij de rechtbank tegen het besluit van 4 november 2008 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is tevens voorzien in vergoeding voor het opstellen van een deskundigenrapport. Het bedrag daarvoor is forfaitair vastgesteld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 december 2008 in zaak nrs. 08/8814 en 08/8798;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel van 4 november 2008, kenmerk Beza/3786;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.740,58 (zegge: zeventienhonderdveertig euro en achtenvijftig cent), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 721,00 (zegge: zevenhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
488.