
Jurisprudentie
BJ5064
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901283/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901283/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: het college) zijn mondelinge beslissing van 9 november 2006 om bestuursdwang toe te passen door de werkzaamheden ter zake van de sloop van 196 etagewoningen en bijbehorende bergingen aan de Retiefstraat, De la Reijstraat, Generaal Smutsstraat, Pretoriusstraat en Gerrit Maritzstraat te Ridderkerk (hierna tezamen: het sloopterrein) met onmiddellijke ingang stil te leggen, op schrift gesteld.
Uitspraak
200901283/1/H1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Woonvisie, gevestigd te Ridderkerk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2009 in zaak nr. 08/953 in het geding tussen:
de stichting Stichting Woonvisie
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: het college) zijn mondelinge beslissing van 9 november 2006 om bestuursdwang toe te passen door de werkzaamheden ter zake van de sloop van 196 etagewoningen en bijbehorende bergingen aan de Retiefstraat, De la Reijstraat, Generaal Smutsstraat, Pretoriusstraat en Gerrit Maritzstraat te Ridderkerk (hierna tezamen: het sloopterrein) met onmiddellijke ingang stil te leggen, op schrift gesteld.
Bij besluit van 21 januari 2008 heeft het college het door de stichting Stichting Woonvisie (hierna: Woonvisie) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2009, verzonden op 12 januari 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door Woonvisie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Woonvisie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Woonvisie heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2009, waar Woonvisie, vertegenwoordigd door mr. M. Gideonse, advocaat te Veenendaal, vergezeld door P.J. Keijzer, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
Ingevolge het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden uitvoering kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde hier in geding, vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening is het verboden bouwwerken […] te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
In artikel 8.3.4, eerste lid, is bepaald dat, indien wordt gesloopt zonder dat een sloopvergunning is verleend voor het slopen van asbest en tijdens het slopen asbest wordt ontdekt, degene die sloopt verplicht is hiervan terstond melding te doen aan het bouw- en woningtoezicht.
In artikel 8.3.5 is de wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest bepaald.
Ingevolge artikel 11.3, aanhef en onder e, zijn burgemeester en wethouders bevoegd sloopwerkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gesloopt in afwijking van de voorschriften inzake de plichten bij het slopen, opgenomen in de artikelen 8.3.1 tot en met 8.3.5 van deze verordening.
2.2. Woonvisie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, nu geen sprake was van het aantreffen van niet geïnventariseerde asbest en voorts meerdere malen aanwezigheid van asbest aan de gemeente is gemeld.
2.2.1. Voor het oordeel dat de rechtbank het college ten onrechte bevoegd heeft geacht om de sloopwerkzaamheden stil te laten leggen bestaat geen grond. Vaststaat dat op 9 november 2006 door medewerkers van de gemeente niet geïnventariseerde asbest is aangetroffen op het sloopterrein, dat dit asbest door Woonvisie niet was gemeld aan het bouw- en woningtoezicht van de gemeente en dat dit asbest niet op de in artikel 8.3.5 van de Bouwverordening voorgeschreven wijze was verzameld, verpakt en opgeslagen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat, naar is gesteld, op 22 september 2005 en 31 oktober 2005 melding is gemaakt van aangetroffen asbest op andere locaties op het sloopterrein voor de beoordeling of het college naar aanleiding van de situatie op 9 november 2006 bevoegd was tot handhavend optreden niet van belang is. De stelling, wat daarvan zij, dat het in geding zijnde asbest zich onder de fundering van de woningen bevond en niet eerder verwijderd kon worden dan nadat de woningen volledig waren gesloopt en de ter zitting aangevoerde stelling dat het asbest zich pas heeft geopenbaard na overvloedige regenval, kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat de rechtbank het college ten onrechte bevoegd heeft geacht. Die stellingen doen er niet aan af dat het op 9 november 2006 aangetroffen asbest niet op de voorgeschreven wijze was gemeld, noch volgens de vereisten in de Bouwverordening was verzameld, verpakt en opgeslagen.
Het betoog faalt.
2.3. Woonvisie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door haar niet in de gelegenheid te stellen stillegging van de werkzaamheden te voorkomen door maatregelen te treffen, onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belang om vertragingsschade te voorkomen.
2.3.1. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college, gelet op het door medewerkers van de gemeente op 9 november 2006 aangetroffen asbest op het sloopterrein, terecht is overgegaan tot onmiddellijk ingrijpen in plaats van Woonvisie een termijn te gunnen waarbinnen maatregelen konden worden getroffen om bestuursdwang te voorkomen. Het college was daartoe krachtens artikel 5:24 van de Awb en artikel 100, derde lid, van de Woningwet, gezien de aard en strekking van het middel stillegging, zonder meer bevoegd. Voor het oordeel dat onmiddellijke stillegging in dit geval diende te worden aangemerkt als een te ingrijpend middel, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden, in aanmerking genomen de aan het bewerken van asbest verbonden risico's voor de volksgezondheid en milieuverontreiniging en gezien het feit dat op het sloopterrein op 10 november 2006 een puinbreker zou worden aangevoerd ten behoeve van het breken van het op het terrein aanwezige puin tot puingranulaat ten behoeve van de aanleg van bouwwegen. Het college heeft voorts bij zijn besluitvorming aan het belang bij het voorkomen van acuut gevaar voor de gezondheid van slopers en omwonenden in redelijkheid grotere betekenis mogen toekennen dan aan het belang van Woonvisie bij het ongehinderd kunnen voortzetten van de sloopwerkzaamheden.
Het betoog faalt.
2.4. Woonvisie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
2.4.1. Voor het oordeel dat het besluit op bezwaar niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet is voorzien van een deugdelijke motivering heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. In de heroverweging in het besluit op bezwaar is het college uitvoerig ingegaan op de aanleiding om tot onmiddellijke stillegging van de sloopwerkzaamheden over te gaan. Dat de Commissie bezwaarschriften in haar advies heeft geconcludeerd dat het besluit in primo niet op een deugdelijke motivering berust, kan hieraan niet afdoen. Het college heeft in het licht van de volledige heroverwegingsfunctie van de bezwaarprocedure die motivering in het besluit op bezwaar aangevuld en verbeterd, zodanig dat die motivering dat besluit kan dragen.
Het betoog faalt.
2.5. het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
392.