
Jurisprudentie
BJ5054
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807039/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807039/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 november 2006 heeft appellant (hierna: het college) [tuincentrum] aangeschreven een aantal voorzieningen te treffen ten aanzien van het tuincentrum, gelegen op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200807039/1/H1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2008 in zaak nr. 07/3040 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2006 heeft appellant (hierna: het college) [tuincentrum] aangeschreven een aantal voorzieningen te treffen ten aanzien van het tuincentrum, gelegen op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus en G. den Boer, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door J.H.G.M. de Kort, bijgestaan door mr. I. Haverkate, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [wederpartij] exploiteert op het perceel een tuincentrum onder de naam [tuincentrum]. Dit vindt plaats in een voormalig kassencomplex van ruim 11.000 m² dat is opgebouwd uit segmenten met een zadeldak. Het gebouw heeft één bouwlaag en bestaat uit een grote hal en een entreegebouw.
2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze voor de wijziging ervan op 1 april 2007 luidde, kunnen burgemeester en wethouders, indien een gebouw, niet zijnde een woning, woonkeet of woonwagen, wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde, noodzakelijke voorzieningen behoeft, dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen is bevoegd aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank, door de motivering van het op bezwaar genomen besluit ontoereikend te achten, heeft miskend dat het bij brief van 22 mei 2008 inhoudelijk op de door [wederpartij] overgelegde door een deskundige opgestelde notitie van 6 oktober 2006 (hierna: de notitie) heeft gereageerd.
2.3.1. Het college heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het tuincentrum niet aan de in het Bouwbesluit 2003 gestelde vereisten omtrent de beperking van uitbreiding van brand en van verspreiding van rook voldoet. Het heeft zich hierbij gebaseerd op de conclusies van een rapport van de Intergemeentelijke Brandweer Zuid van 3 mei 2006 (hierna: het rapport).
Het rapport is gebaseerd op het gevoerde beleid, zoals dat is neergelegd in de in 2003 door het college vastgestelde notitie "Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw". Hierin is onder meer vermeld dat bij het verlenen van een gebruiksvergunning voor een bestaand winkelgebouw ten aanzien van de te treffen voorzieningen in verband met rookcompartimenten de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003 van toepassing zijn. De rechtbank heeft de noodzaak tot het treffen van voorzieningen op een hoger niveau, dan in het Bouwbesluit 2003 voor bestaande bouw wordt gesteld door het college toereikend gemotiveerd geacht. [wederpartij] heeft de desbetreffende overweging in zijn verweerschrift betwist. Voor zover zij daarmee heeft beoogd tegen de aangevallen uitspraak op te komen, wordt overwogen, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen dat (uitspraak van 15 november 2001 in zaak nr. 200104765/1; AB 2002, 54), de wet geen grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep.
2.3.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom niet met het treffen van minder ingrijpende voorzieningen kon worden volstaan. In de notitie en een andere van 22 augustus 2006 zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar het treffen van alternatieve voorzieningen. In de notitie wordt onder meer geconcludeerd dat de rookverspreiding bij brand zodanig zal zijn, dat het tuincentrum ook bij het aanbrengen van minder ingrijpende voorzieningen, dan die welke in het rapport worden voorgesteld, veilig kan worden ontvlucht. In dit verband is van belang dat ingevolge artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003 niet aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift, dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, hoeft te worden voldaan, voor zover het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan, anders dan door toepassing van dat voorschrift, ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. Dat het college op verzoek van de rechtbank bij brief van 22 mei 2008 alsnog inhoudelijk op de notitie heeft gereageerd, laat onverlet dat het besluit van 13 juli 2007 in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 13 juli 2007 in stand te laten. Het voert daartoe aan dat het bij brief van 22 mei 2008 gemotiveerd op de notitie is ingegaan.
2.5.1. In die brief heeft het college, voor zover thans van belang, uiteengezet dat in de notitie ten onrechte wordt uitgegaan van een scenario, waarbij het tuincentrum volledig afbrandt, waardoor geen voorzieningen zijn voorzien om brand te voorkomen en de mogelijkheden voor de verspreiding van brand te beperken. Het heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, mede gelet op een zich in de directe nabijheid van het tuincentrum bevindende woonwijk, aan een dergelijk scenario onaanvaardbare risico's zijn verbonden.
Aldus heeft het college voldoende gemotiveerd, waarom [wederpartij] niet met het treffen van de in de notitie uiteengezette voorzieningen kan volstaan. De Afdeling ziet daarom aanleiding om alsnog te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 13 juli 2007 geheel in stand blijven.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van 13 juli 2007 met kenmerk RU07/06132 geheel in stand blijven;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
414-543.