Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5052

Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808067/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Binnenmaas (hierna: de raad) bij besluit van 29 juni 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" en het bij besluit van 31 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas, correctieve herziening 2007 van de gemeente Binnenmaas" (hierna: het plan).


Uitspraak

200808067/1/R2. Datum uitspraak: 12 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], wonend te [woonplaats] onderscheidenlijk [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Binnenmaas (hierna: de raad) bij besluit van 29 juni 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" en het bij besluit van 31 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas, correctieve herziening 2007 van de gemeente Binnenmaas" (hierna: het plan). Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 januari 2009. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellante] heeft een nader stuk ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van Geilswijk en mr. M.E.M. van Marrewijk, advocaten te Rotterdam. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Bij besluit van 9 februari 2005 heeft het college gedeeltelijk goedkeuring verleend en gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas". De Afdeling heeft bij uitspraak van 8 februari 2006 met zaak nr. 200502652/1, voor zover hier van belang, de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische gebieden" achter de bedrijfsbebouwing aan de [locatie] vernietigd, omdat zij er onvoldoende van overtuigd was dat ernstige bezwaren bestaan tegen het gebruik van het verharde perceelsgedeelte, voor zover dit geschiedt ten behoeve van agrarisch loonwerk. Bij het bestreden besluit heeft het college naar aanleiding van voormelde uitspraak alsnog goedkeuring onthouden aan dit plandeel. Met inachtneming van het besluit van 9 februari 2005 en de uitspraak van de Afdeling heeft de raad op grond van artikel 30 van de WRO een nieuw plan vastgesteld om zo een compleet en goed hanteerbaar bestemmingsplan te krijgen en dit ter goedkeuring voorgelegd. Het plan voorziet thans in een uitbreiding van het plandeel met de subbestemming "Agrarisch loonbedrijf (LoI)" voor zover het de gronden achter de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) betreft. 2.3. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de subbestemming "Agrarisch loonbedrijf (LoI)" voor zover dat ziet op het achter de bedrijfsbebouwing gelegen gedeelte van haar perceel aan de [locatie] en aan artikel 17, derde lid, van de planvoorschriften. Het plan voorziet naar haar mening ten onrechte niet in een bouwmogelijkheid voor een extra loods. Zij voert daartoe aan dat het oprichten van een loods noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van haar aannemers-, loon- en verhuurbedrijf (hierna: bedrijf). Volgens [appellante] is een loods ook landschappelijk gezien minder storend in de omgeving dan de huidige situatie waarin op het perceelsgedeelte machines en machineonderdelen worden gestald en materiaal wordt opgeslagen in de open lucht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaat bovendien de noodzaak om een extra loods te bouwen, omdat de geluidsoverlast zal verminderen en een vloeistofdichte vloer kan worden gerealiseerd. Daarnaast zouden de aanwezige wasplaats en tankplaats verplaatst kunnen worden naar het achterste deel van het perceel. [appellante] meent tevens dat sprake is geweest van een onjuiste belangenafweging. Daartoe voert zij aan dat het onbebouwd laten van het buitengebied niet zo strikt is als het college doet voorkomen en wijst er daarbij op dat de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" wel enige ruimte biedt voor uitbreiding. In verband met de gewenste bouwmogelijkheid voert [appellante] voorts aan dat de in artikel 17, derde lid, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbepaling volgens haar te beperkend is, omdat slechts binnen het bebouwingsvlak een uitbreiding van 10% is toegestaan. 2.3.1. Het college heeft het plandeel en het planvoorschrift niet in strijd geacht met een goede ruimtelijk ordening en deze goedgekeurd. Volgens het college is een bouwmogelijkheid voor een extra loods in strijd met het provinciale beleid, zoals neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte. Het college stelt dat een loods weliswaar beter kan zijn voor het milieu van de omgeving, maar ook zonder loods kan het bedrijf zich aan de milieuwetgeving houden. Ook anderszins is het college niet gebleken dat de loods noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Voorts acht hij het gemeentelijk beleid om het landelijk gebied zoveel mogelijk te vrijwaren van verdere verstedelijking niet onredelijk. 2.3.2. Blijkens de plankaart is aan het perceel de bestemming "Niet-agrarische bedrijven" toegekend met de subbestemming "Agrarisch loonbedrijf (LoI)". Ter hoogte van de bestaande bedrijfsbebouwing is op de plankaart een bebouwingsgrens opgenomen. Binnen deze bebouwingsgrens is 420 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Bij het vaststellen van de bebouwingsgrens is tevens rekening gehouden met een bij recht toegestane uitbreiding van 10%. [appellante] wil daarnaast dat binnen het verruimde bestemmingvlak aan de achterzijde van het perceel een bouwmogelijkheid voor een extra loods van 600 m² tot 800 m² wordt opgenomen. Het plan voorziet hier niet in. 2.3.3. In de plantoelichting behorende bij het bestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" staat dat niet-agrarische bedrijven, anders dan agrarische bedrijven, geen functionele binding hebben met het landelijk gebied en feitelijk thuis horen op een bedrijventerrein. De rechten en belangen van bestaande, veelal van oudsher in het landelijk gebied gevestigde niet-agrarische bedrijven dienen echter te worden gerespecteerd, mits daartegen geen zwaarwegende ruimtelijke of milieuhygiënische bezwaren bestaan. Bestaande bedrijven kunnen in hun huidige omvang en op hun huidige locatie blijven voortbestaan, maar zij krijgen volgens de plantoelichting slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. 2.3.4. Het provinciaal beleid zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit is uitgewerkt in de Nota Regels voor Ruimte. Volgens deze nota is uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven en niet-volwaardige agrarische bedrijven slechts in beperkte mate mogelijk, waarbij diverse voorwaarden in acht moeten worden genomen en waarbij 10% extra inhoud als richtlijn moet worden aangehouden. Verder staat in de Nota Regels voor Ruimte dat de uitbreiding in beginsel binnen het bouwperceel dient te worden gerealiseerd. 2.3.5. De Afdeling acht het restrictieve beleid inzake bebouwing bij agrarisch aanverwante bedrijven in het landelijk gebied niet onredelijk. De bouwmogelijkheid voor een extra loods met een oppervlakte van 600 m² tot 800 m² naast de reeds bestaande bedrijfsbebouwing van 420 m² is in strijd met het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid dat hierbij aansluit. Voor zover [appellante] onder verwijzing naar een passage uit de plantoelichting van het ontwerpbestemmingsplan "Landelijk gebied Binnenmaas" betoogt dat van dit beleid kan worden afgeweken indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is, overweegt de Afdeling dat [appellante] miskent dat deze passage uit de plantoelichting bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is vervangen. In de definitieve tekst van de plantoelichting staat dat, slechts als verplaatsing naar een geschiktere locatie aantoonbaar niet mogelijk is gebleken, medewerking kan worden verleend aan een grotere uitbreiding. Ter onderbouwing van het standpunt dat een extra loods noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering heeft [appellante] het rapport "Bedrijfsplan/onderbouwing" (hierna: het rapport) van Cumela Advies van juni 2009 overgelegd. Uit het rapport, dat op verzoek van [appellante] is opgesteld, blijkt dat een loods van 1.000 m² toereikend is voor de stalling van machines en werktuigen. Het college en de raad hebben ter zitting naar voren gebracht dat in het rapport ten onrechte is uitgegaan van het gebruik van de gronden voor niet-agrarische werkzaamheden, omdat het bedrijf is bestemd als agrarisch loonbedrijf. Volgens hen is hierdoor de noodzaak van een extra loods voor een agrarisch loonbedrijf met het rapport niet aangetoond. Daargelaten de vraag of de noodzaak van een extra loods voor een doelmatige bedrijfsvoering van het agrarisch loonbedrijf door het rapport voldoende is aangetoond, overweegt de Afdeling dat het rapport niet ingaat op de vraag of verplaatsing van het bedrijf naar een geschiktere locatie mogelijk is. Met het rapport is de onmogelijkheid van verplaatsing naar een geschiktere locatie dan ook niet aangetoond. In dit verband wordt van belang geacht dat blijkens de beantwoording van de zienswijze vanwege de omvang van het bedrijf naar alternatieve locaties is gezocht. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het bedrijf van [appellante] zich op het bedrijventerrein Hoeksche Waard kan vestigen en dat daarover met [appellante] wordt onderhandeld. Gelet hierop was er op grond van het in de plantoelichting verwoorde beleid geen aanleiding een aanzienlijk grotere bebouwingsmogelijkheid op te nemen. In zoverre is geen sprake van een onjuiste belangenafweging. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd met betrekking tot de milieuhygiënische noodzaak van een extra loods heeft het college evenmin aanleiding hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. Daarbij betrekt de Afdeling dat het bedrijf, blijkens het bestreden besluit, in de huidige situatie aan de milieuwetgeving kan voldoen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het landelijk gebied zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van verstedelijking. Dat een loods volgens [appellante] landschappelijk minder storend zou zijn dan gestalde machines en opgeslagen materialen in de open lucht en stalling in de open lucht schadelijk is voor de met elektronica voorziene machines, laat onverlet dat een loods niet in overeenstemming is met het in de plantoelichting verwoorde beleid. Daarbij is in aanmerking genomen dat, naar het college heeft gesteld, het stallen van machines en machineonderdelen minder definitief en ingrijpend is in het landschap dan een loods. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om geen extra bouwmogelijkheid voor een loods in het plan op te nemen. 2.3.6. Ingevolge artikel 17, derde lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de in bijlage 1 aangegeven oppervlakte, met inachtneming van de voorwaarde dat de vergroting maximaal 10% mag bedragen van de in bijlage 1 aangegeven oppervlakte met een maximum van 200 m². In bijlage 1 is voor het bedrijf van [appellante] een oppervlakte van bedrijfsgebouwen opgenomen van 420 m². 2.3.7. Ten aanzien van het bezwaar dat de vrijstellingsbepaling te beperkt is om uit te breiden, overweegt de Afdeling dat de in de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbepaling in overeenstemming is met het hetgeen in de Nota Regels voor Ruimte ten aanzien van uitbreiding is opgenomen. Een vrijstellingsmogelijkheid als deze is slechts bedoeld om op ondergeschikte onderdelen van het plan af te kunnen wijken. De door [appellante] gewenste uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 600 m² tot 800 m² kan, gelet op de omvang van de bestaande bedrijfsbebouwing van 420 m², niet als ondergeschikt worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de regeling om bestaande bedrijven een uitbreidingsmogelijkheid van 10% te bieden aansluit bij het provinciaal beleid. 2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden planonderdelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Boermans lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009 429-586.