Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5032

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/178 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering uitkering op grond van de Wet WIA. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

09/178 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 december 2008, 07/3899 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 26 juni 2009, waar partijen - zoals tevoren schriftelijk was bericht - niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, die voorheen werkzaam was als wasserijmedewerkster voor 26 uur per week, heeft zich op 15 november 2004 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens klachten van het bewegingsapparaat en psychische klachten. Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellante op 4 september 2006 onderzocht door de verzekeringsarts L.L. Ubbink. Blijkens zijn rapport van dezelfde datum is bij appellante onder meer sprake van lage rugklachten, beenklachten, hoofdpijnklachten met uitstraling van de nek naar de rechterarm en hand en hyperventilatie-aanvallen. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt verder dat hij informatie heeft ingewonnen bij en verkregen van de behandelend huisarts en de behandelend arts-assistent psychiatrie. De verzekeringsarts heeft vervolgens de beperkingen die hij nodig achtte neergelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Daarna is de arbeidsdeskundige M.J.J. Hustings tot de conclusie gekomen dat appellante onverminderd ongeschikt is voor haar laatstelijk verrichte functie van wasserijmedewerkster, maar dat zij nog wel geschikt is voor andere functies. Op basis van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het Uwv geweigerd appellante per 13 november 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. 1.2. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts F. Muradin appellante gezien tijdens de hoorzitting en heeft hij de door appellante overgelegde brieven van de arts-assistent psychiatrie van 25 januari 2007, van de revalidatie-arts van 9 november 2006 en van de huisarts van 9 februari 2007 bij zijn onderzoek betrokken. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 2 april 2007 geconcludeerd dat door de verzekeringsarts de mogelijkheden van appellante in de FML juist zijn weergegeven. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 oktober 2006 bij zijn besluit van 3 mei 2007 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de (bezwaar) verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn er volgens de rechtbank aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de (bezwaar) verzekeringsartsen niet juist is. Daarbij is onder meer betrokken dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapporten van 27 mei 2008 en 2 september 2008 nader is ingegaan op de gestelde beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik en verhoogd persoonlijk risico en ook op de in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 14 juli 2008. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies die als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen. 3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische, lichamelijke en energetische beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft daarbij aangegeven dat haar nekklachten volgens recent medisch onderzoek waarschijnlijk voortkomen uit een nekhernia. Uit de informatie van de huisarts van 14 juli 2008 blijkt dat er onder meer beperkingen zijn ten aanzien van hand- en vingergebruik. De rechtbank heeft volgens appellante ten onrechte geoordeeld dat zij de geduide functies kan verrichten. De motivering van het Uwv ten aanzien van het verhoogd persoonlijk risico in de functie stikster is ten onrechte voldoende geacht. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad heeft evenals de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen informatie van de behandelend sector bij hun onderzoeken hebben betrokken. Voorts is tijdens de beroepsprocedure door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapporten van 27 mei 2008 en 2 september 2008 voldoende gemotiveerd dat de onderzoeksbevindingen en de overgelegde informatie van de huisarts van 14 juli 2008 geen aanleiding geven om in de FML meer beperkingen vast te stellen. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Ook zijn door appellante geen nieuwe medische gegevens - onder meer ten aanzien van de bij haar mogelijk aanwezige nekhernia -, overgelegd die een ander licht kunnen werpen op haar medische situatie. 4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan de Raad zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen in de aangevallen uitspraak. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 19 april 2007 genoegzaam toegelicht dat de gesignaleerde aspecten op het resultaat functiebeoordeling in de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante. Ten aanzien van de beperking voor verhoogd persoonlijk risico (1.9.9 in de FML) is door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 27 mei 2008 toegelicht dat appellante op dit aspect beperkt is voor werken met gevaarlijke machines en werken op grote hoogtes/ladders. Gelet op deze toelichting ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat in functienummer 2279-0009-008 van de functie textielproductenmaker (sbc-code 111160) vanwege de bijzondere belasting: “naald door vinger is mogelijk” op aspect 1.9.9, sprake is van een verhoogd persoonlijk risico waarvoor appellante beperkt wordt geacht. Ten aanzien van de belasting op het aspect zitten (5.2.1 in de FML) in de functie textielproductenmaker heeft verweerder toegelicht dat in deze functie voldoende gelegenheid is om te vertreden. De Raad kan zich in deze toelichting vinden. 4.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009. (get.) J.P.M. Zeijen. (get.) A.C.A. Wit. KR