
Jurisprudentie
BJ5029
Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 1984
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 1984
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bouwvergunning voor het dichtmaken van carports
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1984
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[namen eisers] te [woonplaats], eisers,
gemachtigde [naam gemachtigde]
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 3 november 2008 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 23 juli 2007 ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 april 2009, waar [namen eisers] en [naam gemachtigde] zijn verschenen en waar [naam gemachtigde] namens eisers het woord heeft gevoerd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2].
2. Overwegingen
2.1. Op 3 juli 2007 hebben eisers verweerder verzocht een garagepoort in de carportvoorzieningen van hun panden aan de [naam straat] te mogen plaatsen. De vier huizen vormen één zijde van het 2e kwadrant van het Bouwplan [naam bouwplan] aan de [naam straat], parallel aan de [naam straat 1] in [plaatsnaam]. Eisers hebben aangegeven met het oog op een uniforme realisatie en esthetisch verantwoorde invulling voornemens te zijn één type garagepoort voor de vier panden te kiezen.
Volgens verweerder kan een bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan niet worden verleend nu geen vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend.
2.2. Het vigerende bestemmingsplan ten tijde van de aanvraag is het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]. Dit bestemmingsplan kent ter plaatse de bestemming [naam bestemming]. Het bestemmingsplan is gewijzigd op 15 mei 2008 (2e herziening).
2.3. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft verweerder gesteld dat door het dichtzetten van de carport de parkeerplaats op eigen terrein komt te vervallen, omdat een garage niet als parkeerplaats telt. Het verzoek is daarmee volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder beziet vervolgens of vrijstelling kan worden verleend en concludeert dat dit niet mogelijk is omdat de parkeerdruk in het openbaar gebied zou toenemen en omdat dit tot gevolg zou hebben dat de stedenbouwkundige kwaliteit niet gerealiseerd kan worden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat het daarbij gaat om een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals die destijds gold. Tegen dit besluit is door eisers bezwaar gemaakt.
2.4. Bij besluit van 3 november 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.5. In beroep wordt - samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
1. Eisers betwisten de door verweerder gehanteerde parkeernorm en stellen dat het onjuist is te concluderen dat de parkeerplaatsen op eigen terrein verloren gaan en dat de parkeerdruk in de wijk wordt verhoogd. Ter zitting is door eisers in dit verband nog aangevoerd dat het bestemmingsplan niet eist dat er een “parkeerplaats” is op eigen terrein, maar dat er een “parkeermogelijkheid” is.
2. Verweerder heeft geen oog voor de problematiek van de bewoners en behartigt hun
belangen onvoldoende. Eisers willen door middel van een poort de ruimte voor berging
kunnen gebruiken. Eisers wijzen in dit verband op het Bouwbesluit van 2009/ 2010 waarin het recht op berging en buitenruimte, na eerder te zijn afgeschaft in 2003, weer zal worden opgenomen;
3. Verweerder beslist willekeurig op verzoeken van verschillende eigenaren hetgeen leidt tot rechtsongelijkheid. Op 14 juni 2007 is aan [naam bedrijf] bouwvergunning voor vier
woningen verleend terwijl op 6 februari 2007 eenzelfde bouwvergunning aan de bewoner van [adres bewoner] is geweigerd in verband met strijd met het bestemmingsplan;
4. Verweerder wijzigt na bezwaar de relevante criteria nu de parkeernorm is opgehoogd van 1,2 naar 1,8 en stelt eisers daar bovendien niet van op de hoogte, hetgeen onzorgvuldig is.
5. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen nu verweerder niet
van de juiste feiten is uitgegaan, waarvoor eisers verwijzen naar bijlage V waarin nader
onderbouwd wordt aangegeven dat het parkeeronderzoek van de Grondmij
onjuistheden bevat.
6. Het besluit is verder in strijd met artikel 3:4 van de Awb genomen nu volledig is
voorbijgegaan aan de belangen van eisers;
7. In het bestemmingsplan zijn poorten niet expliciet niet toegelaten, terwijl aan de kwaliteit van de afscheiding in het binnengebied bijvoorbeeld wel expliciete eisen gesteld zijn (vereiste van een transparante afscheiding en het verbod op schuttingen).
2.6. Door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
2.7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.8. Eisers gezamenlijke aanvraag ten behoeve van het aanbrengen van garagepoorten kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een (weliswaar gebrekkige maar te herstellen) aanvraag om een bouwvergunning voor de betreffende percelen. Verweerder heeft dit (impliciet) ook zo aangemerkt en geoordeeld dat een bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan niet verleend kan worden en de aanvraag (tevens) gezien als een verzoek om vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO, welke vrijstelling door verweerder vervolgens is geweigerd.
2.9. Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde parkeer-kencijfers overweegt de rechtbank als volgt.
2.9.1. Het vigerende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] ten tijde van de aanvraag en ten tijde van het nemen van het primaire besluit, kent ter plaatse de bestemming
[naam bestemming]. Planvoorschrift 5, eerste lid, (Doeleindenbeschrijving), van dit bestemmingsplan bepaalt dat de gronden, op de plankaart aangewezen voor [naam bestemming], onder meer bestemd zijn voor woondoeleinden.
2.9.2. In planvoorschrift 5, tweede lid, (Beschrijving in hoofdlijnen), van genoemd bestemmingsplan bepaalt, onder meer; “Dit deel van het plangebied, [naam bouwplan], zal worden uitgevoerd als een hoger gelegen gebied met gesloten straatwanden. Achter deze gesloten wanden bevinden zich groene hoven, waaraan diverse typen woningen zijn gesitueerd. Op de eigen kavels bestaan parkeermogelijkheden. …. Als parkeernorm wordt aangehouden
1,2 parkeerplaats per woning, met dien verstande dat een opstelplaats geldt als 1 parkeerplaats en een carport geldt als 1 parkeerplaats.“
2.9.3. In de bij het bestemmingsplan behorende toelichting, zoals die ter zitting door verweerder aan de rechtbank is overgelegd, is onder 5.5 ten aanzien van parkeren vermeld dat voor het parkeren bij de woonbebouwing van [naam bestemmingsplan] een norm geldt “van 1.2 parkeerplaats per woning (inclusief bezoek)”. Vermeld is dat; Voor [naam bestemmingsplan] is een parkeerbalans opgesteld waarbij kencijfers zijn gehanteerd voor de verschillende woningtypologieën. Vermeld in dit verband wordt: “Zo geldt een woning met een garage met oprit voor 1 parkeerplaats. Dit betekent dat van de norm van 1,2 parkeerplaats per woning, 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt aangelegd en in het openbaar gebied de overige 0,2 parkeerplaats wordt gerealiseerd.”
2.9.4. De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan, noch in de toelichting expliciet is bepaald dat een garage (zonder oprit) bij een woning niet meetelt als parkeerplaats, zoals verweerder betoogt en in zijn besluitvorming van uit gegaan is.
Verder zijn in de door verweerder overgelegde stukken de kencijfers, die zijn gehanteerd voor de verschillende woningtypologieën in het kader van dit bestemmingsplan, waarvan in de toelichting bij het bestemmingsplan sprake is, en waaruit zou kunnen blijken dat een garage (zonder oprit) niet meetelt als parkeerplaats, niet overgelegd. De hiervoor in overweging 2.9.3 aan gehaalde passage uit de toelichting bij het bestemmingsplan over een woning met een garage met oprit, heeft naar het oordeel van de rechtbank, gezien de redactie van deze passage, als voorbeeld te gelden. Verder overweegt de rechtbank dat een opstelplaats niet (per definitie) hetzelfde is als een oprit.
2.9.5. Hetgeen hiervoor is overwogen betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestemmingsplan een vergaande, laat staan dwingende conclusie als zou een garage (zonder oprit) bij een woning niet als parkeerplaats gelden, niet (zonder nadere onderbouwing) rechtvaardigt.
2.9.6. Dat een garage (zonder oprit) bij een woning (in het geheel) niet geldt als parkeerplaats is op zichzelf ook niet logisch nu een garage uit de aard der zaak en ook volgens spraakgebruik in beginsel bedoeld is om de (eigen) auto te parkeren. Het bij de stukken gevoegde rapport van de Grondmij van 25 augustus 2008 waarop verweerder zijn besluitvorming mede heeft gebaseerd, gaat daar bij de inventarisatie ook van uit, hoewel dit niet consequent wordt doorgetrokken in de conclusies in het rapport.
2.9.7. Ook lijkt verweerders standpunt niet te stroken met hetgeen daarover is terug te vinden in de “Parkeernota Roermond” van 29 juni 2006 (vastgesteld door de raad van verweerders gemeente op eveneens 29 juni 2006), waar op pagina 4 onder 2.1.2 voor de parkeer-kencijfers verwezen wordt naar 6.3 “Actualiseren” en naar bijlage 4 .
In paragraaf 6.3 is aangegeven dat de tot nu toe toegepaste cijfers verouderd zijn, vanwege het toegenomen autobezit en autogebruik. Verwezen wordt naar de geactualiseerde parkeernormen in bijlage 4.
In bijlage 4 zijn de geactualiseerde parkeernormen terug te vinden, welke gebaseerd zijn op de geactualiseerde parkeer-kencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in Grond-, water en wegenbouw en verkeerstechniek (CROW). In genoemde bijlage 4 is ten aanzien van de parkeer-kencijfers onder 5 “Parkeervoorzieningen bij woningen” het volgende aangegeven; Bij (eengezins)woningen bestaat de mogelijkheid om parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. Dit kan in de vorm van een garage, een oprit of een garage met oprit. De ervaring leert dat dergelijke voorzieningen vaak voor andere doeleinden dan parkeren gebruikt worden. De garage wordt dan gebruikt als schuur of werkplaats of wordt bij het huis getrokken. De oprit wordt vaak ook als deel van de tuin ingericht. Het parkeren vindt dan plaats in de openbare ruimte. Indien de garage en opritten volledig zijn meegenomen in de parkeerbalans leidt dit tot een te hoge parkeerdruk. Om dit te voorkomen wordt een garage of oprit op eigen terrein slechts gedeeltelijk opgenomen in de parkeerplaats. In de onderstaande tabel wordt weergegeven op welke wijze parkeren op eigen terrein wordt meegenomen in de parkeerplaats.”
In genoemde tabel geldt een garage zonder oprit (bij woning) theoretisch als 1 parkeervoorziening, en geldt (berekeningsaantal) als 0,4 parkeervoorziening. Een enkele oprit zonder garage geldt theoretisch als 1 parkeervoorziening, en geldt (berekeningsaantal) als 0.8. Een garage met oprit (theoretisch 2) geldt als 1 parkeervoorziening. Een carport en een opstelplaats zijn als zodanig niet benoemd.
Blijkens paragraaf 1 van bijlage 4 gelden genoemde parkeernormen in de nota voor nieuw te realiseren bestemmingsplannen. Bij bestaande bebouwing blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat in de gemeentelijke parkeernota enerzijds sprake is van een strengere parkeernorm (paragraaf 6 van bijlage 4) en anderzijds de parkeer-kencijfers voor diverse parkeervoorzieningen zijn aangescherpt, althans in elk geval voor een garage zonder oprit bij een woning en een garage met oprit bij een woning (paragraaf 5 van bijlage 4). Dit suggereert dat verweerder eerder een garage zonder oprit in beginsel als volwaardige parkeerplaats, althans als meer dan 0,4 parkeerplaats, liet gelden.
De geactualiseerde kencijfers hebben bovendien geen betrekking op carporten en opstelplaatsen. Het lijkt er op dat hiervoor eerder ook geen (CROW) kencijfers golden, hetgeen zou kunnen verklaren waarom in het aan de orde zijnde bestemmingsplan kencijfers zijn opgenomen voor een carport en een opstelplaats.
2.9.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat een garage (zonder oprit) op eigen terrein niet in aanmerking mag worden genomen als parkeerplaats ter bepaling of aan de parkeernorm wordt voldaan.
2.9.9. Het bestreden besluit is dan ook in zoverre onzorgvuldig voorbereid en ontbeert op dit punt een draagkrachtige motivering.
2.10. Ten aanzien van de (toepassing van de) parkeernorm(en) overweegt de rechtbank als volgt.
2.10.1. Ten tijde van eisers aanvraag en verweerders primaire besluitvorming gold het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] als hiervoor reeds aangehaald. Dit bestemmingsplan kent een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning.
2.10.2. Wanneer er van uit wordt gegaan dat een garage op eigen terrein (zonder oprit) heeft te gelden als een parkeerplaats, is er in beginsel geen grond voor verweerder om een bouwvergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.10.3. Voor het geval dat een garage niet als parkeerplaats mag worden meegeteld, hetgeen de rechtbank nochtans niet is gebleken, is de vraag aan de orde of verweerder de parkeernorm juist heeft toegepast.
2.10.4. Eisers hebben in bijlage V (A2-2 in het dossier) gewezen op fouten in het parkeeronderzoek van de Grondmij van 25 augustus 2008. Zoals de rechtbank onder 2.9.6 heeft overwogen is de Grondmij in zijn onderzoek niet consequent waar het gaat om het waarderen van garages als parkeerplaats.
Zoals uit eisers berekening blijkt, zijn er in het gebied zodanig veel parkeerplaatsen beschikbaar, dat, afgezet tegen het aantal woningen, ten tijde van de aanvraag ruimschoots aan de toen geldende parkeernorm van 1,2 werd voldaan. Daarbij hebben eisers bestaande garages op eigen terrein niet meegerekend evenmin als de garages die ontstaan na het afsluiten van de carports. Ook blijkt dat bij die uitgangspunten zelfs de norm van 1,8 als opgenomen in het op 15 mei 2008 gewijzigde bestemmingsplan (2e herziening) (net) wordt gehaald.
Verweerder heeft deze berekeningen niet gemotiveerd betwist. Overigens blijkt uit verweerders eigen berekening in de beslissing op bezwaar dat ook volgens verweerder wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,2 in het vigerende bestemmingsplan ten tijde van de aanvraag en ten tijde van het primaire besluit.
2.10.5. Hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting hierover nog naar voren heeft gebracht, te weten dat om aan de parkeernorm te kunnen voldoen, voor het vervallen van de parkeerplaatsen op eigen terrein even zoveel parkeerplaatsen op de openbare weg moeten worden bijgemaakt, kan de rechtbank niet volgen. Immers, de parkeernorm geeft het aantal vereiste parkeerplaatsen per woning. Om te bezien of aan die norm wordt voldaan wordt aan de hand van parkeer-kencijfers bezien of er in het bestemmingsgebied voldoende parkeerplaatsen zijn. Parkeer-kencijfers zijn gebaseerd op een gemiddeld beeld van de parkeersituatie. Het daadwerkelijk aantal parkeerplaatsen per woning verschilt, evenals de daadwerkelijke parkeerbehoefte per woning. Zolang het totaal aantal parkeerplaatsen op eigen terrein en openbaar gebied tezamen, afgezet tegen het totaal aantal woningen in het bestemmingsgebied 1,2 parkeerplaats per woning betreft, wordt aan de parkeernorm voor de bestemming voldaan. Niet is komen vast te staan dat dit niet het geval is.
2.10.6. Tenslotte overweegt de rechtbank nog over het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] zoals gewijzigd op 15 mei 2008 (2e herziening), dat een gewijzigde parkeernorm kent van 1,8 parkeerplaats per woning als volgt. Nu ten tijde van eisers aanvraag en verweerders primaire besluitvorming het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] gold met de parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning, en het bouwplan, zoals hiervoor is overwogen, in overeenstemming was eerder genoemd bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan als toetsingskader te gelden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2004 (AB 2004, 401). De rechtbank is niet gebleken dat er op dat moment een voorbereidingsbesluit dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee het bouwplan in strijd was.
2.10.7. Op grond van de thans bekende gegevens en uitgaande van de door verweerder als zodanig niet betwiste berekening van eisers, werd ten tijde van de aanvraag ruimschoots aan de parkeernorm voldaan, zelfs als er van uit wordt gegaan dat de parkeerplaatsen op eigen terrein vervallen door het dichtmaken van de carports, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen vooralsnog niet is komen vast te staan. Dat betekent dat verweerder de bouwvergunning (eventueel na het laten aanvullen van de aanvraag met nadere gegevens) niet had mogen weigeren.
2.10.8. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat, zoals door eisers ter zitting naar voren is gebracht, het bestemmingsplan in planvoorschrift 5, tweede lid, van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] vereist dat op de eigen kavels parkeermogelijkheden bestaan. De rechtbank gaat er van uit dat eisers zodanige poorten in de carports aan zullen brengen, dat het mogelijk blijft daarin een auto te parkeren, zodat aan voornoemd vereiste van parkeermogelijkheid op de eigen kavel wordt voldaan.
2.10.9. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de parkeernorm(en) bij de beoordeling van eisers aanvraag niet juist toegepast.
2.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en artikel 44 van de Woningwet.
Mitsdien zal worden beslist als onder rubriek 3.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 145,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2009.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr. C.M.W. Nobis,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 23 juli 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.