Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5019

Datum uitspraak2009-07-30
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers81313 / KG ZA 09-129
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Gevorderde verwijdering / verplaatsing boot uit sloot (erfgrens) afgewezen. Eiser heeft nog geen boot dus geen spoedeisend belang. Bovendien is mogelijke hinder niet zo ernstig dat deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt. (eiser kan zijn boot ook op ander deel van zijn perceel afmeren)


Uitspraak

vonnis RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 81313 / KG ZA 09-129 Vonnis in kort geding van 30 juli 2009 in de zaak van [eiser], wonende te Giessenburg, eiser, advocaat mr. W.M. van den Pol, tegen [gedaagde], wonende te Giessenburg, gedaagde, advocaat mr. A.T. Chinnoe. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 10 juni 2009, - de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 16 juli 2009, - de pleitnota van [eiser], - de pleitnota van [gedaagde], - de door beide partijen overgelegde producties. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser] woont op het aan hem in eigendom toebehorende perceel aan de [adres 1]. [gedaagde] woont op het hem in eigendom toebehorende perceel aan de [adres 2]. De erfgrens tussen beide percelen loopt door het midden van een sloot die uitkomt in de rivier De Giessen. 2.2. [gedaagde] heeft zijn boot, binnen zijn erfgrens, in de monding van de sloot naar De Giessen afgemeerd. 2.3. [eiser] heeft aan het einde van zijn perceel een steiger gebouwd die gedeeltelijk de monding van de sloot insteekt. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis ter terechtzitting, samengevat - [gedaagde] te veroordelen zijn boot te verwijderen en verwijderd te houden uit de sloot, gelegen op de erfgrens tussen de percelen van partijen, en hem te gebieden de boot dusdanig te verplaatsen dat de doorgang in de sloot naar en van De Giessen onbelemmerd wordt en blijft, een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. 3.2. [eiser] stelt daartoe het volgende. De boot van [gedaagde] blokkeert zijn doorgang naar de rivier De Giessen, hetgeen een onrechtmatige toestand inhoudt. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde, aangezien hij voornemens is op zijn eigen perceel een haventje te graven om daar zijn boot af te meren en het niet mogelijk is om naar De Giessen te varen zolang de boot van [gedaagde] de doorgang blokkeert. 3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij nog geen boot in eigendom heeft, maar dat hij een boot op het oog heeft die hij direct aanschaft zodra de doorgang naar De Giessen mogelijk is. Nu [eiser] thans nog niet eens een boot bezit, ontbreekt het spoedeisend belang bij zijn vordering tot het verwijderen van de boot van [gedaagde], zodat de gevraagde voorziening reeds hierom niet kan worden toegewezen. 4.2. Ten overvloede wordt overwogen dat de gevorderde voorziening ook overigens niet toewijsbaar is. Tussen partijen staat vast dat het voor [eiser] thans onmogelijk is om vanuit de sloot naar de rivier De Giessen te varen, nu de doorgang tussen enerzijds de boot van [gedaagde] en anderzijds de steiger van [eiser] daarvoor te smal is. De voorzieningen-rechter acht het weliswaar niet onaannemelijk dat [eiser] daarvan mogelijk hinder ondervindt, maar is van oordeel dat deze hinder niet zodanig ernstig is dat deze in de gegeven situatie als maatschappelijk onbetamelijk en daarmee als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] zijn boot al jaren in de sloot afmeert, omdat afmeren in de rivier De Giessen niet is toegestaan. Ook staat vast dat [eiser] nog geen aanvang heeft gemaakt met de voorgenomen aanleg van zijn haventje aan de zijde van de sloot, terwijl uit de overgelegde foto’s en kadastrale kaartjes met betrekking tot zijn perceel in voldoende mate blijkt dat [eiser] zijn (aan te schaffen) boot ook op een ander deel van zijn perceel, bijvoorbeeld naast de steiger aan de kant van de andere buren (waar hij nu een steiger heeft gebouwd), kan afmeren. [eiser] moet in dat geval ten aanzien van de inrichting van zijn perceel wellicht andere keuzes maken dan hij van plan is. Die omstandigheid maakt, gelet op de hierboven geschetste omstandigheden en de kosten die [gedaagde] moet maken om zijn boot te kunnen afmeren (het aanbrengen van een haventje op zijn perceel), evenwel niet dat de hinder die de boot van [gedaagde] veroorzaakt als onrechtmatig jegens [eiser] is aan te merken. 4.3. De overige stellingen en verweren kunnen in het licht van het vorenstaande onbesproken blijven. 4.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: - vast recht EUR 262,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.078,00. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.078,00. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2009.?