
Jurisprudentie
BJ5017
Datum uitspraak2009-07-30
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers81333 / KG ZA 09-133
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers81333 / KG ZA 09-133
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Burengeschil.
Gevorderde verwijdering balkonhek en schuur wordt afgewezen. Ook zonder verwijdering balkonhek geeft dakterras zicht op woonkamer en keuken eiser. Nadeel gedaagden bij verwijdering schuur onevenredig veel zwaarder dan nadeel eiser bij handhaving schuur / tegen schadeloosstelling
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81333 / KG ZA 09-133
Vonnis in kort geding van 30 juli 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Mijnsheerenland,
eiser,
advocaat mr. B.V. Rafaela,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Mijnsheerenland,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 juli 2009,
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 16 juli 2009,
- de pleitnota van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] is sinds 1996 eigenaar van de grond met woning aan de [adres 1]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn sinds 2003 gezamenlijk eigenaar van de grond met woning aan de [adres 2].
2.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op hun woning een dakterras. Het dakterras geeft voor een deel uitzicht op de woonkamer en keuken van [eiser]. In 2007 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het dakterras, binnen twee meter van de grenslijn van het erf van [eiser], een balkonhek van doorzichtig glas geplaatst. Voor de plaatsing van dit hek heeft [eiser] geen toestemming verleend.
2.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in 2004 in hun tuin een berging afgebroken en deze vervangen door een schuur. In juli 2008 heeft een kadastrale meting plaatsgevonden (productie 3 bij de dagvaarding) waaruit blijkt dat de schuur gedeeltelijk ('overbouw 10 centimeter') op het perceel van [eiser] is gelegen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om het balkonhek van het dakterras en het gedeelte van de schuur dat op het perceel van [eiser] is gebouwd, te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] stelt dat er ten aanzien van het balkonhek en de schuur sprake is van een onrechtmatige toestand, nu het balkonhek in strijd met artikel 5:50 BW is geplaatst en de schuur voor een gedeelte op zijn erf is gebouwd.
3.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat [gedaagde 2] eerst in deze procedure, zonder vooraan-kondiging en onderbouwing van de reden, bij het geschil met [eiser] is betrokken. Dit bezwaar treft geen doel. [gedaagde 2] heeft verklaard tijdig van de dagvaarding en producties te hebben kennisgenomen, zodat er geen sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Bovendien zijn zowel [gedaagde 1] als de [gedaagde 2] eigenaar van de grond met woning aan de [adres 2], waarmee het belang van [eiser] bij het instellen van zijn vorderingen jegens zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] gegeven is.
4.2. Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vorderingen van [eiser], namelijk opheffing van een vermeende onrechtmatige toestand. [eiser] kan dan ook in zijn vorderingen worden ontvangen.
Het balkonhek
4.3. Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het, zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf, niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
4.4. Onweersproken staat vast dat het dakterras van [gedaagde 1] en Boer voor een deel zicht heeft op de woonkamer en keuken van [eiser] en dat het balkonhek zich bevindt binnen twee meter van de grenslijn van het erf van [eiser]. Ingevolge artikel 5:50 BW kan [eiser] dan ook in beginsel opheffing van de verboden toestand vorderen. De vordering tot opheffing mag echter niet verder gaan dan noodzakelijk is om de inbreuk op de visuele privacy op te heffen. [eiser] vordert verwijdering van het balkonhek, terwijl daarmee de inbreuk op zijn privacy niet wordt opgeheven. Immers, ook zonder dit balkon-hek geeft het dakterras zicht op de woonkamer en keuken van [eiser]. De gevorderde voorziening is dan ook niet toewijsbaar.
De schuur
4.5. Ter zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkend dat hun schuur voor het deel dat blijkt uit de kadastrale meting over de erfgrens en dus op het perceel van [eiser] is gebouwd.
4.6. Dat de schuur is gebouwd met toestemming van [eiser] is voorshands niet komen vast te staan. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij voor de bouw van de schuur op zijn perceel toestemming heeft verleend, terwijl voor een onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden dienaangaande in deze procedure geen plaats is.
4.7. Op grond van het vorenstaande staat voorshands vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met het gedeelte van hun schuur dat op het perceel van [eiser] is gelegen, inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eiser] en mitsdien onrechtmatig jegens hem handelen. In beginsel heeft [eiser] het recht om van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verlangen dat zij een einde maken aan de onrechtmatige toestand door wegneming van het overstekende deel van de schuur. Dit is anders indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan [eiser] door handhaving daarvan tegen schadeloosstelling. In dat geval maakt [eiser] immers misbruik van zijn bevoegdheid.
4.8. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onweersproken aangevoerd dat het verplaatsen van de schuur niet tot de mogelijkheden behoort, aangezien de schuur is gebouwd op een betonnen ondergrond. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet de schuur worden afgebroken en opnieuw worden opgebouwd en bedragen deze kosten ongeveer € 10.000,-, hetgeen [eiser] niet gemotiveerd heeft betwist. Gelet op de aard van het door [eiser] gestelde belang bij verwijdering van de schuur in relatie tot de geringe overschrijding van de perceelsgrens en de hoge kosten die gemaakt moeten worden voor verwijdering van de schuur, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het nadeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] lijden, indien zij de gehele schuur dienen te verwijderen en verplaatsen onevenredig veel zwaarder is dan het nadeel dat [eiser] lijdt indien de schuur in de huidige positie wordt gehandhaafd (tegen schadeloosstelling). [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit voorshands blijkt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij de bouw wisten dat de schuur voor een deel op het perceel van [eiser] kwam te liggen. De enkele stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kadastrale grens hadden kunnen weten, indien zij voor de bouw van de schuur een vergunning hadden aangevraagd, is daarvoor onvoldoende.
Conclusie
4.9. Op grond van het vorenstaande zullen de gevorderde voorzieningen dan ook worden afgewezen.
4.10. De overige stellingen en verweren kunnen in het licht van het vorenstaande onbesproken blijven.
Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een tegenvordering hebben willen instellen, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Een dergelijke vordering kan immers enkel gedaan worden door een partij die bij advocaat is verschenen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben weliswaar aangevoerd dat [gedaagde 2] verletkosten heeft moeten maken, maar zij hebben, ondanks daartoe expliciet in de gelegenheid te zijn gesteld, nagelaten deze kosten nader te onderbouwen. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden dan ook enkel begroot op EUR 262,00 aan vast recht.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op EUR 262,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2009.?