
Jurisprudentie
BJ5002
Datum uitspraak2009-02-25
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.020.033/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.020.033/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geval van plaatsing van jongmeerderjarige in gesloten accomodatie, wettelijke criteria.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 februari 2009
Zaaknummer : 200.020.033/01
Rekestnrs. rechtbank : J2 RK 08-1202
[appellant],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting Het Poortje, locatie De Veenpoort, te Veenhuizen,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de jeugdige,
advocaat mr. R.F. Nelisse,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende I],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [belanghebbende II],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De jeugdige is op 14 november 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 18 september 2008 en 14 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 23 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de jeugdige zijn op 23 januari 2009 en 27 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is op 27 januari 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 28 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de jeugdige, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw N. Etienne en mevrouw M. van de Kamp. De vader, de moeder en de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad.
Uit deze relatie is op [in 1993] te [geboorteplaats] de jeugdige geboren.
Bij beschikking van 18 september 2008 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 24 september 2008 de machtiging om de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verblijven verlengd tot 15 oktober 2008. Voor het overige is de zaak aangehouden.
Bij de opvolgende beschikking van 14 oktober 2008 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging om de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen verblijven verlengd tot 7 maart 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
De periode waarop de bij bovengenoemde beschikking van 18 september 2008 verleende machtiging ziet is inmiddels verstreken. De jeugdige heeft daarom geen belang meer bij zijn hoger beroep tegen deze beschikking. Hij dient te dien aanzien dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten overvloede merkt het hof dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan de formele vereisten van artikel 29b Wjz was voldaan.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging om de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen verblijven.
2. De jeugdige verzoekt het hof de bovengenoemde beschikking van 14 oktober 2008 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de jeugdige af te wijzen.
4. Ter toelichting op het hoger beroep stelt de jeugdige dat de kinderrechter ten onrechte in zijn beschikking van 14 oktober 2008 heeft overwogen dat aan het instemmingsvereiste van de gedragsdeskundige was voldaan. Volgens de jeugdige is hierdoor niet voldaan aan de door de wet gestelde vereisten om de machtiging af te geven. De instemmingsverklaring is van
9 oktober 2008, terwijl het indicatiebesluit van 10 oktober 2008 is. De gedragswetenschapper stelt in zijn verklaring dat hij instemt met de verklaring van Jeugdzorg. De jeugdige stelt dat de gedragswetenschapper in het geheel niet bekend was met de verklaring van Jeugdzorg ex artikel 29b Wet op de Jeugdzorg, mede doordat hij spreekt over besloten jeugdzorg en Jeugdzorg over gesloten jeugdzorg. Hij meent dat op zijn minst gesteld kan worden dat de gedragsdeskundige en Jeugdzorg verschilden van mening over de opneming en het verblijf en dat er dus geen instemming was van een gedragswetenschapper met een verklaring van Jeugdzorg. Daarnaast stelt de jeugdige dat de verklaring van de gedragswetenschapper op geen enkele wijze tot de conclusie leidt dat de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig wordt belemmerd en die maakt dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5. Jeugdzorg stelt dat de zij reeds in het indicatiebesluit van 23 mei 2008 heeft verklaard dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29b, derde lid, Wet op de Jeugdzorg. Dit indicatiebesluit was ook toegevoegd aan het inleidende verzoekschrift. Het was dus volgens Jeugdzorg voor de gedragswetenschapper wel degelijk mogelijk om met deze verklaring in te stemmen. Voorts voert Jeugdzorg aan dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat de wet geen onderscheid kent tussen besloten en gesloten jeugdzorg. Het feit dat de gedragswetenschapper spreekt over gesloten jeugdzorg in zijn verklaring kan volgens Jeugdzorg niet anders worden opgevat dan dat hij aansluiting heeft willen zoeken bij de wettelijke terminologie, terwijl Jeugdzorg in haar verklaring heeft willen aangeven binnen welk traject de jeugdige zou kunnen worden geplaatst.
6. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de Jeugdzorg (hierna te noemen: Wjz) een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie, ongeacht zijn instemming daarmee (hierna ook: gesloten jeugdzorg), slechts wordt verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken, de betrokken stichting heeft verklaard dat een geval als bedoeld in het derde lid zich voordoet en met die verklaring is ingestemd door een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
7. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende gebleken. Jeugdzorg heeft op 26 augustus 2008 het inleidende verzoekschrift bij de kinderrechter ingediend. Bij dit verzoekschrift bevindt zich als bijlage een besluit in de zin van artikel 6, eerste lid, Wjz, te weten het indicatiebesluit van 23 mei 2008. Jeugdzorg heeft in dit indicatiebesluit verklaard dat zich een geval voordoet in de zin van artikel 29b, derde lid, Wjz. De gedragswetenschapper heeft in de instemmingsverklaring van 9 oktober 2008 verklaard dat hij de jeugdige heeft onderzocht en instemt met de verklaring van Jeugdzorg dat zich een geval voordoet als in artikel 29b, derde lid, Wjz. De gedragswetenschapper heeft verklaard dat het noodzakelijk is dat deze minderjarige in een gesloten jeugdinstelling verblijft. Voorts heeft Jeugdzorg op 10 oktober 2008 een nieuw indicatiebesluit afgegeven, waarin is verklaard dat zich een geval voordoet als in artikel 29b, derde lid, Wjz. Voorts is daarin het voornemen van Jeugdzorg om de jeugdige te plaatsen in de besloten setting Groot Emaus opgenomen.
De jeugdige vertoont ernstige gedragsproblematiek. Blijkens het rapport van het ambulant psychodiagnostisch onderzoek van 10 september 2008 kampt de jeugdige met veel gedragsproblemen en een licht verstandelijke beperking. Hij heeft geen inzicht in zijn problematiek en ontkent deze. De jeugdige is vanaf 20 mei 2008 gesloten geplaatst in de justitiële jeugdinrichting de Doggershoek. Op 18 november 2008 is hij overgeplaatst naar de besloten behandelsetting Groot Emaus. De jeugdige heeft zich meerdere malen onttrokken aan de zorg die hij nodig heeft, zo heeft hij zich recent van 18 december 2008 tot 26 januari 2009 aan de behandeling onttrokken. Ter terechtzitting heeft de jeugdige verklaard dat hij twee dagen bij zijn grootmoeder was. Het is onbekend waar de jeugdige gedurende het overige gedeelte van de periode heeft verbleven, alsmede hoe hij gedurende deze periode in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien en wat hij gedurende deze periode heeft gedaan.
De vader is niet in staat om de minderjarige de structuur en continuïteit te bieden die voor de jeugdige noodzakelijk is.
8. Het hof verenigt zich, mede gelet op het bovenstaande, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof is van oordeel dat aan alle formele vereisten van artikel 29b Wjz is voldaan. Voorts is het hof van oordeel dat de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Temeer nu de minderjarige zich meermalen heeft onttrokken aan de voor hem noodzakelijke zorg, acht het hof het noodzakelijk dat hij opgenomen blijft in een gesloten setting zodat hij zich niet wederom aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
9. Voorts is het hof van oordeel dat het recht op gezinsleven in de zin van artikel 16 IVRK niet is geschonden. De inmenging is immers blijkens het vorenstaande noodzakelijk gebleken ter bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de jeugdige.
10. Mitsdien zal het hof als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de jeugdige niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van 18 september 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam;
bekrachtigt de beschikking van 14 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en van der Kuijl, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2009.