
Jurisprudentie
BJ4947
Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6583 WAO + 07/6584 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6583 WAO + 07/6584 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
07/6583 WAO en 07/6584 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 november 2007, 06/7977 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 06/7969 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ten aanzien van de aangevallen uitspraak 1 overweegt de Raad als volgt.
1.2. Bij uitspraak van 27 april 2005 heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten in beroep ten bedrage van € 644,- voor verleende rechtbijstand.
1.3. De Raad constateert dat van de zijde van appellante geen hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld is. Dit houdt in dat die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Over de proceskosten is in deze procedure door de rechtbank reeds onherroepelijk beslist.
1.4. De Raad is dan ook van oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1 terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Aan de aangevallen uitspraak 2 ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
3. Bij besluit van 13 april 2004 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante per einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, op de grond dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4.1. Na ongegrondverklaring van haar bezwaar bij besluit van 18 oktober 2004 heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld.
4.2. Bij vorengemelde uitspraak van 27 april 2005 heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling door het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat het Uwv heeft nagelaten informatie op te vragen bij de behandelende sector. De rechtbank heeft vervolgens het besluit van 18 oktober 2004 vanwege een motiveringsgebrek vernietigd.
5.1. Bezwaarverzekeringsarts A. Mirza heeft in haar rapport van 13 juni 2006 de ontvangen informatie van de dermatoloog, huisarts, gynaecoloog en fysiotherapeut geëvalueerd en hieruit geconcludeerd dat deze informatie geen nieuwe gegevens oplevert die aanleiding zouden moeten geven voor een wijziging in het primaire oordeel met betrekking tot de arbeidsbeperkingen van appellante.
5.2. Bij besluit van 13 september 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de weigering om aan appellante een WAO-uitkering toe te kennen gehandhaafd.
6.1. Appellante is van dit besluit in beroep gekomen.
6.2. De rechtbank was van oordeel dat met het opvragen van informatie bij de behandelende sector de eerder geconstateerde onzorgvuldigheid genoegzaam hersteld is. Vervolgens heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
6.3. Van de zijde van appellante is - onder verwijzing naar diverse ingebrachte rapporten van Instituut Psychosofia - haar standpunt herhaald dat de medische informatie van de behandelende sector door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is meegewogen dan wel verkeerd geïnterpreteerd wordt.
7.1. De Raad overweegt als volgt.
7.2. Zoals de Raad inmiddels in zijn vaste jurisprudentie heeft bepaald, kan aan de rapporten van het Instituut Psychosofia niet die betekenis worden toegekend die appellante daaraan toegekend wenst te zien. In hetgeen appellante overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om appellante te volgen in haar standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat.
7.3. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van het Uwv dat appellante op de datum in geding, 27 april 2004, gelet op haar medische beperkingen, in staat was de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad ziet, met de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
7.4. De hoger beroepen slagen, gelet op het hiervoor overwogene, niet.
7.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.E. van Rooij.
EV