Jurisprudentie
BJ4944
Datum uitspraak2009-05-15
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/2553
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/2553
Statusgepubliceerd
Indicatie
Omzetbelasting. Toepassing landbouwforfait. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2553 OB
Uitspraakdatum: 15 mei 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de f.e. [X] B.V. c.s., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1Bij beschikking van 7 januari 2005 heeft verweerder eiseres over het tijdvak 1 november 2004 tot en met 30 november 2004 (hierna: het aangiftetijdvak) een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 37.179.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2007 de beschikking gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 4 april 2007 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008 te Den Haag.
Namens eiseres is [A] daar verschenen, bijgestaan door [B], [C] en [D]. Namens verweerder is mr. [E] verschenen, bijgestaan door [F].
1.6 Op verzoek van de rechtbank heeft eiseres na de zitting een stuk ingediend dat in kopie is verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 7 oktober 2008. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres exploiteert een slachterij. Zij koopt slachtdieren van veehouders en veehandelaren. In november 2004 heeft eiseres 32 varkens gekocht van een leverancier die gebruik maakt van de zogenoemde landbouwregeling van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Eiseres heeft daarvoor aan die leverancier een afrekening uitgereikt. De afrekening vermeldt een vergoeding van € 3.369,82, waarop € 54,72 voor diverse premies en heffingen in mindering is gebracht, zodat een te betalen bedrag resteert van € 3.315,10. Het bedrag voor premies en heffingen bestaat - naast inhoudingen ad € 12,48 die in deze procedure geen rol spelen - uit een heffing van het Productschap Vee en Vlees (hierna: PVV) van € 31,04 en een premie aan het Centraal Bureau Slachtvarkensverzekeringen (hierna: CBS) van € 11,20.
2.2 Het PVV is een publiekrechtelijke organisatie die regelend mag optreden en een heffingsbevoegdheid heeft. Het PVV heft van slachterijen voor bepaalde dieren een bedrag per geslacht dier. De slachterijen mogen een deel van de heffing doorberekenen aan de leveranciers van de slachtdieren. Dit doorberekenen is niet verplicht, maar na een verlaging van de heffing met terugwerkende kracht, werden de slachterijen wel verplicht de door het PVV verleende teruggaven door te betalen aan de leveranciers aan wie zij de aanvankelijk te hoge heffingen hadden doorberekend.
2.3 Door het PVV is bepaald dat slachtdieren pas ter slachting mogen worden aangeboden als de dieren zijn verzekerd tegen het slachtrisico. Het slachtrisico is het aansprakelijkheidsrisico dat de leverancier van de slachtdieren loopt voor verborgen gebreken aan de dieren, waardoor het vlees van een geslacht dier zou moeten worden afgekeurd. Door de verzekering neemt de slachter het risico van de leverancier over, welk risico de slachter vervolgens verzekert bij het CBS. Wordt een dier afgekeurd, dan vergoedt het CBS de schade aan de slachter. De slachterijen mogen de premie CBS doorberekenen aan de leveranciers. Doen zij dit, dan moet het doorberekende bedrag apart op de afrekening worden vermeld. De verplichte verzekering tegen slachtrisico is per 1 januari 2006 vervallen.
2.4 Bij haar aangifte omzetbelasting over het aangiftetijdvak heeft eiseres, op de voet van artikel 27, vierde lid (hierna: landbouwforfait), van de Wet , ter zake van de in 2.1 vermelde afrekening € 169,07 omzetbelasting teruggevraagd, namelijk 5,1% van € 3.315,10. Het teruggevraagde bedrag is begrepen in de teruggaaf die aan eiseres bij de onderhavige beschikking is verleend. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het landbouwforfait moet worden berekend over de vergoeding, vóór aftrek van de heffing PVV en de premie CBS. Omdat het een proefprocedure betreft, beperkte eiseres zich in overleg met verweerder bij haar bezwaar tot de in 2.1 vermelde levering. Eiseres claimt daarom een extra teruggaaf van (5,1% van (€ 3.315,10 + € 31,04 + € 11,20)) -/- € 169,07 = € 2,15.
3 Geschil
3.1In geschil is of eiseres over het aangiftetijdvak recht heeft op een extra teruggaaf van € 2,15. Meer specifiek is in geschil over welk bedrag het landbouwforfait moet worden berekend. Eiseres stelt dat dit het bedrag is vóór aftrek van de heffing PVV en de premie CBS, oftewel over € 3.357,34, verweerder stelt dat dit het bedrag is na aftrek de heffing PVV en de premie CBS, oftewel € 3.315,10.
3.2 Ter motivering van haar standpunt stelt eiseres primair dat de heffing PVV en de premie CBS (hierna gezamenlijk aan te duiden als: de inhoudingen) behoren tot de kosten-factoren van de leverancier en daarom voor eiseres als doorlopende posten moeten worden beschouwd. Eiseres voert verder aan dat uit de beschikbare documentatie blijkt dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen de leverancier enerzijds en het PVV en het CBS anderzijds.
Eiseres stelt subsidiair dat als geen sprake is van doorlopende posten er sprake is van een uitschot van belastingen.
3.3 Voor de standpunten van verweerder wordt verwezen naar de gedingstukken.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking, in zoverre, dat het bedrag van de teruggaaf nader wordt vastgesteld op € 37.181 (€ 37.179 + € 2). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1Ingevolge artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet wordt de belasting berekend over de vergoeding en is de vergoeding het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in hoeverre de korting voor contante betaling, de kosten van verpakking, de vracht- en assurantiekosten, de uitschotten van belasting en andere met doorlopende posten gelijk te stellen bedragen niet tot de vergoeding behoren.
4.2 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het uitvoeringsbesluit) is bepaald dat niet tot de vergoeding behoren de assurantiekosten welke een ondernemer die de prestatie verricht, aan een andere ondernemer moet voldoen, mits zij afzonderlijk in rekening worden gebracht. In onderdeel c van dit artikellid is bepaald dat niet tot de vergoeding behoren de voor degene aan wie de dienst wordt bewezen, aan belastingen en heffingen gedane uitschotten.
4.3 In artikel 11, onderdeel A, derde lid, onder c, van de Zesde richtlijn is bepaald dat in de maatstaf van heffing niet worden opgenomen de bedragen die de belastingplichtige van de koper ontvangt als terugbetaling van kosten die in naam en voor rekening van de koper zijn gemaakt en die in de boekhouding van de belastingplichtige als doorlopende posten voorkomen. De betreffende belastingplichtige moet het werkelijke bedrag van deze uitgaven verantwoorden en mag de eventueel daarop drukkende belasting niet in aftrek brengen.
4.4 Ingevolge artikel 27, vierde lid van de Wet, kan een ondernemer aan wie goederen worden geleverd door een ondernemer ten aanzien van wie de landbouwregeling van toepassing is en die de goederen in die hoedanigheid heeft voortgebracht, 5,1 percent van het aan hen in rekening gebrachte bedrag als voorbelasting in aftrek brengen.
4.5 Ingevolge artikel 27, vierde lid, van de wet wordt het door de afnemer in aftrek te brengen landbouwforfait berekend over het bedrag dat aan hem in rekening is gebracht ter zake van de aan hem geleverde goederen.
In artikel 8, tweede lid, van de wet is - voor zover hier van belang - bepaald dat de vergoeding het totale bedrag is dat ter zake van een levering in rekening wordt gebracht.
4.6 Uit artikel 27, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid, van de wet, leidt de rechtbank af dat het door een afnemer in aftrek te brengen landbouwforfait moet worden berekend over de voor een levering ontvangen vergoeding. Daarmee staat de rechtbank voor de vraag of de onder 2.1 vermelde heffing PVV en premie CBS die eiseres op de door haar opgemaakte afnemersfactuur op het door haar aan de leverancier te betalen bedrag in mindering heeft gebracht voor de berekening van de forfaitaire aftrek leidt tot een vermindering van vergoeding voor de aan eiseres geleverde goederen.
4.7 De heffing PVV en de premie CBS worden geheven van de afnemer, in dit geval eiseres. De desbetreffende bedragen mogen door haar voor een deel worden doorberekend aan de leverancier. Daarmee behoren de doorberekende heffing PVV en premie CBS, die slechts om organisatorische redenen van de afnemer worden geheven, tot de kostenfactoren van de leverancier. Zij staan derhalve los van de vergoeding voor de levering. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat bij de berekening van het door eiseres af te trekken landbouwforfait geen rekening behoeft te worden gehouden met de heffing PVV en premie CBS. Dat eiseres de factuur heeft opgemaakt en dat zij daarop de aan de leverancier doorberekende heffing PVV en de premie CBS op de vergoeding in mindering heeft gebracht, doet daaraan niet af.
4.8 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroep-schrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op eiseres bij beschikking een teruggaaf te verlenen van € 2;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. T. van Rij en mr. C.G.M. van Rijnberk in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.