Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4929

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7059 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Voor de Raad staat vast dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.


Uitspraak

07/7059 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 november 2007, 07/1453 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 21 februari 2008 van bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans met de onderliggende stukken. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is op 3 november 1998 wegens rugklachten uitgevallen als schoonmaker. Met ingang van 2 november 1999 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 2. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 5 november 2006 ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar van appellant is bij besluit van 4 mei 2007 (het bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat het Uwv met ingang van 5 november 2006 de WAO-uitkering van appellant heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en met ingang van 3 mei 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat niet gesteld kan worden dat sprake is van een onvolledig of onzorgvuldig medische onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding 3 mei 2007 onjuist is. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank gemotiveerd overwogen dat de functie van wikkelaar niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden. Voorts overweegt de rechtbank dat er na het vervallen van de functie van wikkelaar nog voldoende functies resteren voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit. Met deze functies kan appellant naar het oordeel van de rechtbank een zodanig inkomen verdienen dat hij per 3 mei 2007 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd. 4. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren en argumenten in essentie herhaald. Het komt erop neer dat appellant van mening is dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen en hij op 3 mei 2007 niet in staat is de geduide functies te verrichten. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn opvatting dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen ondersteunen. De Raad acht het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig en is evenals de rechtbank van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen voldoende is onderbouwd. Naar aanleiding van de verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 10 september 2004 (LJN AR4681) overweegt de Raad dat in laatstgenoemde uitspraak een geheel andere feitencomplex ter beoordeling stond, zodat – zonder nadere toelichting door appellant – daaruit niet de conclusies kan worden getrokken dat het Uwv (ook) in deze zaak in de FML een urenbeperking had dienen aan te nemen. 5.3. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, staat voor de Raad, gelet op de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 maart 2007 en 2 oktober 2007 genoegzaam vast dat appellant ten tijde hier van belang in staat was te achten de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. 5.4. Uit het overwogene in 5.2 en 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten: namelijk voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009. (get.) J.P.M. Zeijen. (get.) A.C.A. Wit. KR