Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4891

Datum uitspraak2009-08-04
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.020.500/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verbeteringen aan gehuurde, aangebracht door ex-partner. Recht op vergoeding?


Uitspraak

Arrest d.d. 4 augustus 2009 Zaaknummer 200.020.500/01 HET GERECHTSHOF TE ARNHEM Nevenzittingsplaats Leeuwarden Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], toevoeging aangevraagd, advocaat: mr. A. Caddeo, kantoorhoudende te Amsterdam, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [geïntimeerde], toevoeging, advocaat: mr. F.L. Lischer, kantoorhoudende te Almere. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de sector kanton (locatie Lelystad) van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 februari 2008 en - na verwijzing - op 13 augustus 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 7 november 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 13 augustus 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 december 2008. De conclusie van de memorie van grieven luidt: "het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 13 augustus 2008 gewezen onder rolnummer 142563/HA ZA 08-275 te vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad: 1. Te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld heeft jegens [appellant] dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel een zodanige beslissing te nemen als Uw Hof vermeent te behoren. 2. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een geldbedrag van 38000,00 euro aan [appellant] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening dan wel te veroordelen tot betaling van een zodanig geldbedrag als Uw Hof vermeent te behoren. 3. Met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties." Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie: "verzoekt de vrouw het Gerechtshof Arnhem, nevenvestigingsplaats Leeuwarden: A. Het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 augustus 2008 met zaaknummer 142563 / HA ZA 08-275 te willen bekrachtigen; B. de man te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de kosten van advocaat van de vrouw." Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft vijf grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat in deze zaak het volgende genoegzaam vast: - Tussen partijen heeft vanaf 2003 een affectieve relatie bestaan. Aan die relatie is eind 2006 een einde gekomen. Er was geen sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. - Vanaf mei 2005 hebben partijen samengewoond in een huurwoning aan de Vrijmark 52 te Almere. Het huurcontract staat op beider naam. - Bij kort gedingvonnis van 28 februari 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (sector kanton, locatie Lelystad) het voorlopig recht op bewoning en gebruik van woning toegekend aan [geïntimeerde] en [appellant] bevolen de woning binnen twee dagen na betekening van bedoeld vonnis te verlaten en niet opnieuw te betreden in de periode waarin het alleenrecht op gebruik en bewoning voor [geïntimeerde] geldt. - Tegen bedoeld kort gedingvonnis is geen hoger beroep ingesteld. - Bij exploot d.d. 7 maart 2007 heeft [geïntimeerde] [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter Lelystad en ten gronde gevorderd te bepalen dat zij jegens [appellant] bevoegd is tot bewoning van meergenoemde huurwoning. - [appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde] en in reconventie (1) het spiegelbeeld gevorderd van de vordering van [geïntimeerde]. (2) een verklaring voor recht gevraagd dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en (3) aanspraak gemaakt op een totaalbedrag van € 38.000,-- ter zake van schadevergoeding uit onrechtmatige daad en op grond van ongerechtvaardigde verrijking. - De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 februari 2008 de vordering van [geïntimeerde] in conventie toegewezen en het onder 1 door [appellant] in reconventie gevorderde afgewezen en zich voor het overige (2 en 3) onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering van [appellant] en de zaak in zoverre verwezen naar de sector civiel van de rechtbank Zwolle-Lelystad. - Tegen bedoeld vonnis van de kantonrechter is geen hoger beroep ingesteld. - De rechtbank heeft de resterende vorderingen (2 en 3) van [appellant] afgewezen bij vonnis van 13 augustus 2008. Tegen dat laatste vonnis richt zich het onderhavige beroep. Met betrekking de grieven 1 en 5: 2. De grieven richten zich tegen de beslissing van de rechtbank onder 2.7 van het beroepen vonnis, erop neerkomend dat [appellant] geen aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten (waaronder de verhuiskosten) die hij heeft moeten maken doordat hij gedwongen is de woning te verlaten. 3. [appellant] heeft aan zijn desbetreffende vorderingen ten grondslag gelegd dat hij uit de woning heeft moeten vertrekken ten gevolge van onrechtmatig handelen van de [geïntimeerde]. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in de procedure bij de kantonrechter, voor verwijzing naar de rechtbank, alle aantijgingen ter zake van beweerdelijk onrechtmatig handelen van haar jegens [appellant] gemotiveerd heeft betwist en dat een en ander noch bij de door de belangenafweging in het kort geding (eindigend in het vonnis van 28 februari 2007) noch in de procedure bij de kantonrechter (eindigend met het vonnis van 27 februari 2008) een relevante rol heeft gespeeld. Geconstateerd moet derhalve worden dat de gedwongen verhuizing van [appellant] het gevolg is van een tweetal (inmiddels onherroepelijke) rechterlijke uitspraken, die niet berusten op beweerdelijk onrechtmatig handelen van [geïntimeerde]. De vraag of [geïntimeerde] daadwerkelijk onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, behoeft derhalve in het kader van de hier aan de orde zijnde schadepost, geen beantwoording. 4. De grieven falen. Met betrekking tot grief 2: 5. De grief richt zich tegen de beslissing van de rechtbank inzake de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking onder 2.9 van het beroepen vonnis. 6. Dit onderdeel van de vordering heeft betrekking op een door [appellant] samen met vrienden in de tuin van het gehuurde gebouwd schuurtje en een schutting. 7. De Hoge Raad heeft op 25 juni 2004 (LJN: AP4373) het volgende beslist in een zaak waarin de huurder na opzegging van de huurovereenkomst schadevergoeding van de verhuurder vorderde op grond van ongerechtvaardigde verrijking, zulks in verband met door die huurder aangebrachte verbeteringen in het gehuurde: "De vraag of een huurder aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor door hem aangebrachte veranderingen die hij bij het einde van de huur niet heeft weggenomen, kan slechts bevestigend worden beantwoord indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Daarbij kan onder meer van belang zijn wat uit de huurovereenkomst of uit nadere afspraken van partijen voortvloeit t.a.v. het aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde, in hoeverre de huurder de kosten die hij voor het aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde heeft gemaakt, heeft kunnen terugverdienen of aan een opvolgend huurder in rekening heeft kunnen brengen, in hoeverre deze kosten veranderingen betreffen die inmiddels als afgeschreven kunnen worden beschouwd, en in hoeverre de verhuurder daadwerkelijk profijt heeft van de aangebrachte veranderingen, bijv. doordat hij het gehuurde voor een hogere prijs kan verkopen of van een opvolgend huurder een hogere huur kan bedingen dan wanneer de veranderingen niet zouden zijn aangebracht." 8. Het hof zal deze uitspraak tot leidraad nemen, nu niet valt in te zien dat er een wezenlijk verschil is tussen de hiervoor door de Hoge Raad besliste zaak en het onderhavige geval, zij het dat in plaats van de verhuurder in casu sprake is van de achterblijvende huurder, na beëindiging van de medehuur door de rechter. 9. Het hof stelt allereerst vast dat de door [appellant] aan het schuurtje en de schutting toegekende (rest)waarde door [geïntimeerde] wordt betwist en dat ter zake geen gespecificeerd bewijsaanbod voorligt. Of - en zo ja in hoeverre - het schuurtje en de schutting ten tijde van het vertrek uit de woning door [appellant] al was afgeschreven dan wel nog een (rest)waarde vertegenwoordigde staat derhalve allerminst vast. Uit de door [geïntimeerde] bij dupliek in eerste aanleg overgelegde foto's komt in ieder geval niet een beeld naar voren van een schuurtje dat een substantiële restwaarde vertegenwoordigt. Het hof stelt voorts vast dat partijen onderling geen afspraken hebben gemaakt omtrent verbeteringen aan het gehuurde die door een van partijen is bekostigd. Duidelijk is ook dat [appellant] geen pogingen heeft gedaan het schuurtje en/of de schutting weg te nemen en eerst in deze procedure aanspraak maakt op een geldelijke vergoeding ter zake. Ook indien een parallel zou worden getrokken met de jurisprudentie betreffende investeringen in de eigen woning van twee samenwonenden, door de samenwonende niet eigenaar, leidt zulks niet tot een ander resultaat. In die jurisprudentie is immers het uitgangspunt dat voor investeringen, anders dan bestaande uit arbeid, gedaan door de partner/niet eigenaar, een vergoeding mogelijk is. [appellant] heeft evenwel in het geheel geen inzicht gegeven in de te zijnen laste gekomen geldelijke investeringen in schuur en schutting. 10. Een en ander, in onderling verband en samenhang bezien, staat aan toewijzing van de schadepost in de weg, zodat de grief faalt. Met betrekking tot grief 3: 11. De grief richt zich tegen de afwijzing van de door [appellant] gevorderde smartengeld. 12. Het hof stelt vast dat de betreffende claim berust op een beweerdelijk door [geïntimeerde] jegens [appellant] gepleegde onrechtmatige daad (stelen van geld, doen van een valse aangifte en verstoring van het huurgenot) welke - zoals de rechtbank onder 2.11 van het beroepen vonnis terecht heeft overwogen - in eerste aanleg niet of nauwelijks door feiten is onderbouwd en door [geïntimeerde] wordt betwist. Nu ook in hoger beroep geen verdere onderbouwing ter zake is gegeven, kan aan het verstrekken van een bewijsopdracht niet worden toegekomen, nog daargelaten dat een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt. 13. De grief snijdt geen hout. Met betrekking tot grief 4 14. De grief richt zich tegen de afwijzing van de door [appellant] gevorderde bedragen tot totaal € 17.000,-- ter zake van door [geïntimeerde] ten laste van de bankrekening van [appellant] opgenomen gelden. 15. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen wezenlijk andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank onder 2.6 gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Stelde [appellant] in eerste aanleg nog dat de gewraakte transacties (welke hebben plaatsgevonden in de periode 22 november 2005 tot en met 17 maart 2006) aan zijn aandacht waren ontsnapt, in hoger beroep stelt [appellant] dat [geïntimeerde] bankafschriften betreffende bedoelde periode voor hem heeft achtergehouden. Als dat al zo mocht zijn geweest, dan had het temeer voor de hand gelegen dat [appellant] bij de bank navraag had gedaan omtrent het niet ontvangen van afschriften en/of de stand van zaken op zijn rekening. Feit is echter dat [appellant] eerst met dit probleem op de proppen is gekomen nadat begin 2007 tussen parijen een conflict was ontstaan over het recht op voortgezet verblijf in de woning. 16. De grief treft geen doel. Met betrekking tot het bewijsaanbod: 17. Zoals hiervoor reeds enkele keren is aangegeven, gaat het hof voorbij aan het door [appellant] in hoger beroep gedane bewijsaanbod. Het hof wenst dienaangaande nog op te merken dat [appellant] weliswaar heeft aangeboden zichzelf, [geïntimeerde] en een tweetal met name genoemde getuigen te horen, maar niet heeft aangegeven in verband met welke van de door hem gevorderde schadeposten wie van deze getuigen zou kunnen worden gehoord en/of wat welke getuige(n) ter zake van die onderscheiden posten aan relevants zou(den) kunnen verklaren. Het bewijsaanbod voldoet derhalve niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eis van specificatie. De slotsom. 18. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. In het feit dat partijen hebben samengewoond vindt het hof onvoldoende aanleiding om ook in dit hoger beroep de kosten te compenseren. Mede gelet op de aard van de zaak zal het hof [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt tarief III) De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis d.d. 13 augustus 2008 waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 1.140,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat; bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 1.025,-- aan verschotten en € 1.158,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 augustus 2009 in bijzijn van de griffier.