
Jurisprudentie
BJ4799
Datum uitspraak2009-08-11
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2033
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2033
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beroep gegrond, privaatrechtelijke benadering levert een onaanvaardbare doorkruising op van de WPO, publiekrechtelijke weg levert vergelijkbaar resultaat op en biedt eiseres meer waarborgen.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/2033
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2009
in het geding tussen
de stichting Katholieke Scholenstichting Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 De Katholieke Scholenstichting Utrecht (KSU) is een organisatie voor primair onderwijs, die 18 scholen, verdeeld over 30 locaties in Utrecht bestuurt. De KSU is van sommige schoolgebouwen eigenaar. Op 31 januari 2007 heeft de KSU een aanvraag gedaan, zoals bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO) voor opneming van een voorziening in de huisvesting op het programma, zoals bedoeld in artikel 95 van de WPO. De aanvraag betreft het herstel van blaasvorming op wanden en vloeren van de toiletten - volgens de KSU tengevolge van een constructiefout - in het schoolgebouw, waarin de bij de KSU aangesloten school Hof ter Weide is gevestigd. Dit schoolgebouw is door de Dienst Onderwijshuisvesting van de gemeente Utrecht aan de KSU om niet in gebruik gegeven. De eigendom van het betreffende deel van het gebouw is niet overgegaan op de KSU, omdat het een multifunctionele accommodatie betreft met meerdere gebruikers.
1.2 De voornoemde aanvraag is bij besluit van 21 december 2007 door verweerder afgewezen. De KSU heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juni 2008, waarbij het bezwaar van de KSU tegen het besluit van 21 december 2007 ongegrond is verklaard.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 10 april 2009. De KSU is verschenen bij gemachtigde mr. J.M.V. Dubbelaar, advocaat te Den Haag. Namens de KSU zijn voorts verschenen [naam A] en [naam B], beiden werkzaam bij de KSU.
Namens verweerder is verschenen mr. M. Pieffers. Voorts zijn verschenen [naam C] en
[naam D], werkzaam bij het de gemeente Utrecht.
Standpunten van partijen
2.1 Volgens verweerder komt de KSU niet voor de gevraagde vergoeding in aanmerking. Het systeem van voorzieningen in de huisvesting, zoals neergelegd in de WPO en de ter uitwerking daarvan vastgestelde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs van de gemeente Utrecht (hierna: de Verordening), zijn volgens verweerder niet van toepassing indien de aanvraag een voorziening betreft ten behoeve van een schoolgebouw dat om niet in gebruik is gegeven. Verweerder heeft in dit kader aansluiting gezocht bij punt 1.11 van Bijlage I bij de Verordening, waarin staat aangegeven dat gehuurde gebouwen niet in aanmerking komen voor onderhoud. In de situatie van Hof ter Weide is weliswaar geen sprake van huur, maar de kosten van de gevraagde voorziening komen, net als in het geval van huur, niet voor vergoeding in aanmerking. Volgens verweerder bestaat in dit geval geen grond voor opname van de gevraagde voorziening op het programma bedoeld in artikel 95 van de WPO. Verweerder stelt dat de gemeente als eigenaar van het schoolgebouw weliswaar verantwoordelijk is voor de staat daarvan en er dus voor moet zorg dragen dat haar gebouwen, ook die om niet in gebruik zijn gegeven, goed worden onderhouden. Dit ziet echter op de privaatrechtelijke verhouding tussen de gemeente en de KSU. Mocht de gemeente daarbij - vermeend - nalatig zijn dan kan de KSU zich desgewenst tot de burgerlijke rechter wenden, aldus verweerder.
2.2 Eiseres is het daarmee niet eens. Volgens eiseres moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de WPO en de Verordening. Verweerder handelt volgens eiseres in strijd met de wet door niet te beoordelen of de aanvraag zich leent voor opname op het programma zoals bedoeld in artikel 95 van de WPO. Eiseres stelt belang te hebben bij deze beoordeling, omdat opname op het voornoemde programma leidt tot een afdwingbare aanspraak, terwijl de KSU bij het ontbreken daarvan afhankelijk is van de welwillendheid van de gemeente als eigenaar van het gebouw om de gevraagde maatregelen te treffen. Hierdoor ontstaat er ongelijkheid ten aanzien van de afdwingbaarheid van onderhoud tussen enerzijds de schoolgebouwen die door de gemeente, al dan niet om niet, in gebruik zijn gegeven aan de KSU, en anderzijds de schoolgebouwen waarvan de KSU eigenaar is.
Overwegingen
3.1 De rechtbank stelt voorop dat de WPO, gelet op het bepaalde in artikel 91, eerste lid, van deze wet, tot uitgangspunt neemt dat de gemeenteraad, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, zorg draagt voor de huisvestingsvoorzieningen ten behoeve van scholen op het grondgebied van de gemeente. Dit geldt ook voor de niet door de gemeente in standgehouden scholen, zoals in het geval van eiseres. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd in de in artikel 100 van de WPO genoemde gevallen.
3.2 Artikel 103 van de WPO biedt de mogelijkheid om een schoolgebouw in gebruik te geven. De situatie van Hof ter Weide is dan ook uitdrukkelijk in de WPO voorzien. Niet valt in te zien waarom in een dergelijk geval - een deel van - de bepalingen van de WPO en het daarin neergelegde bekostigingssysteem buiten toepassing zouden dienen te blijven. De tekst van de WPO noch enige bepaling in de Verordening kan een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Dat in een bijlage bij de Verordening is bepaald dat gehuurde gebouwen niet in aanmerking komen voor onderhoud is daartoe onvoldoende, reeds omdat in dit geval geen sprake is van een gehuurd schoolgebouw. In het geval het schoolbestuur geen eigenaar is van het schoolgebouw, zoals in dit geval, zal het in de regel de kosten van een voorziening als de gevraagde niet voor zijn rekening behoeven te nemen. Daarmee is echter niet gegeven dat de KSU geen belang heeft bij beoordeling van de gevraagde voorziening volgens de systematiek van de WPO en de Verordening. Gelet op het bepaalde in artikel 93 van de WPO wordt door de gemeenteraad jaarlijks een bekostigingsplafond vastgesteld voor de bekostiging van de in artikel 92 van de WPO genoemde voorzieningen in de huisvesting van scholen. Op grond van artikel 95 van de WPO wordt door die raad jaarlijks een programma vastgesteld, waarin de voorzieningen in de huisvesting worden opgenomen die in het jaar na de vaststelling van dit programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht. Indien het bekostigingsplafond niet toereikend is voor alle gevraagde voorzieningen dan wordt, gelet op het bepaalde in artikel 95, vierde lid, van de WPO, de volgorde van opname bepaald aan de hand van de urgentiecriteria zoals opgenomen in de Verordening. Ten aanzien van de voorzieningen die in het programma zijn opgenomen wordt, gelet op het bepaalde in artikel 99, eerste lid, van de WPO, vastgesteld op welk tijdstip de bekostiging daadwerkelijk een aanvang kan nemen. Het vaststellen van het eerdergenoemde programma resulteert in een bundel beschikkingen waaruit - in geval van gehele of gedeeltelijke honorering van de aanvraag - concrete aanspraken voortvloeien voor de aanvragers.
3.3 WPO en Verordening voorzien aldus in een stelsel van publiekrechtelijke bevoegdheden waarbij wordt beoordeeld welke voorzieningen in de huisvesting voor scholen op het grondgebied van de gemeente uit de bestaande middelen zullen worden bekostigd, in welke volgorde en binnen welke termijn. De rechtbank is van oordeel dat een privaatrechtelijke benadering, zoals verweerder verlangt, een onaanvaardbare doorkruising oplevert van de WPO, gelet op de inhoud en strekking van het daarin neergelegde bekostigingssysteem. Daarbij is van belang dat de gemeentelijke overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke weg, WPO en Verordening, een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheden en verplichtingen als eigenaar van het gebouw. Verder acht de rechtbank van gewicht dat de publiekrechtelijke weg eiseres meer waarborgen biedt. Verweerder heeft weliswaar aangegeven, hetgeen ter zitting is herhaald, ervoor te zullen zorg dragen dat de gestelde problemen met blaasvorming te zijner tijd zullen worden opgelost, maar die toezegging levert voor de KSU niet eenzelfde - in rechte af te dwingen - aanspraak op nakoming op, als bij plaatsing van de gevraagde voorziening op het voornoemde programma. Dit blijkt onder meer uit het feit dat verweerder zich wel bereid heeft verklaard de problemen op te lossen, maar daarbij heeft aangegeven dat pas een opdracht tot uitvoering van de werkzaamheden zal worden gegeven, indien over een aantal andere punten van discussie met betrekking tot het schoolgebouw met de KSU overeenstemming is bereikt. Gelet hierop heeft de KSU er belang bij dat haar aanvraag om voorzieningen in de huisvesting met betrekking tot een gebouw dat haar om niet in gebruik is gegeven wordt behandeld aan de hand van de bepalingen van de WPO en de Verordening, net zoals de aanvragen ter zake van schoolgebouwen die bij het schoolbestuur in eigendom zijn.
3.4 De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van de KSU had dienen te beoordelen aan de hand van de WPO en de Verordening, behoudens voor zover de gebruikssituatie om niet zich daartegen verzet. Verweerder heeft bij het bestreden besluit dan ook ten onrechte geoordeeld dat het voorzieningensysteem van de WPO en de Verordening niet op de aanvraag van toepassing zijn.
3.5 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Aangezien het gebrek in bezwaar kan worden hersteld, zal verweerder worden opgedragen tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
3.6 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder, op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, te veroordelen in de kosten die de KSU in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen,
bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 322,-, te betalen door de gemeente Utrecht aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken
op 11 augustus 2009.
De griffier:
De rechter:
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.
V. Liemburg
mr. B.J. van Ettekoven
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.