
Jurisprudentie
BJ4791
Datum uitspraak2009-07-28
Datum gepubliceerd2009-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.033.564
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.033.564
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bevoegdheid Raad v.d. Kinderbescherming. Ten behoeve van een kind dat hetzij woonplaats, of laatste woonplaats, hetzij werkelijk verblijf heeft binnen arrondissement heeft de in dat arrondissement werkzame werkeenheid van de raad bevoegdheid op te treden. Art 1:238 lid 1 en 239 lid 2 BW
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.033.564
(zaaknummer rechtbank 99549 JE RK 09-4)
beschikking van de familiekamer van 28 juli 2009
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. C.H. Tjabringa,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder, verder te noemen "de raad".
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de vader".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 10 februari 2009, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 mei 2009, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van de kinderrechter. Zij verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen.
2.2 De raad heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 Op 17 juni 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Tjabringa van 17 juni 2009 met bijlagen en op 24 juni 2009 is ter griffie van het hof een brief ingekomen van de raad van 23 juni 2009.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2009 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.H. Tjabringa, advocaat te Hattem. Voorts is verschenen de vader. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen. Namens de stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, verder te noemen “de stichting”, is [...] verschenen.
2.5 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.6 Desgevraagd heeft mr. Tjabringa tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van de raad van 23 juni 2009, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die brief. Het hof slaat daarom ook op die brief acht.
3. De vaststaande feiten
3.1 De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.2 Tijdens het huwelijk is op [geboortedatum] 2002 [het kind] geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [het kind] belast.
3.3 De moeder en [het kind] wonen sinds december 2007 in [woonplaats].
3.4 De raad heeft op 7 januari 2008 rapport uitgebracht naar aanleiding van een zorgmelding van het Advies Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
3.5 Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zutphen van 5 februari 2008 is het verzoek van de raad om [het kind] onder toezicht te stellen afgewezen.
3.6 De raad heeft naar aanleiding van een zorgmelding van 5 maart 2008 van [...], maatschappelijk werkster, op 4 juni 2008 rapport uitgebracht.
3.7 De raad heeft vervolgens naar aanleiding van een zorgmelding van de stichting van 25 september 2008 gerapporteerd op 19 december 2008.
3.8 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 5 januari 2009, heeft de raad, vestiging Zwolle, verzocht [het kind] voor een periode van 12 maanden onder toezicht te stellen van de stichting.
3.9 Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de kinderrechter van de rechtbank Zutphen [het kind] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank Zutphen ten onrechte de raad, regio Gelderland, locatie Zutphen, heeft aangemerkt als de verzoekend partij, waar toch het inleidende verzoek is gedaan door de raad, regio Overijssel, locatie Zwolle. Het hof constateert, met de moeder, dat dit laatste het geval is geweest. De moeder verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de raad vestiging Zwolle alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn inleidend verzoek aangezien de raad te Zwolle niet de bevoegde raad is in het arrondissement Zutphen maar de raad te Zutphen.
4.2 Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:238 lid 1 BW bepaalt dat er één raad voor de kinderbescherming is. Ingevolge artikel 1:239 lid 2 BW treden ten behoeve van de minderjarigen die binnen een arrondissement hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben, voor de raad voor de kinderbescherming de in dat arrondissement aanwezige werkeenheden van de raad op.
Vast staat dat [het kind] sinds eind december 2007 in de gemeente [woonplaats] woont en daar met haar moeder haar werkelijk verblijf heeft. Hieruit volgt dat de raad vestiging Zwolle niet bevoegd was om op te treden in het arrondissement Zutphen en niet bevoegd was het verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank Zutphen in te dienen, maar de raad vestiging Zutphen. Daarom kan de raad, vestiging Zwolle, niet worden ontvangen in zijn tot de kinderrechter in de rechtbank Zutphen gericht inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling.
4.3 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat de raad, vestiging Zwolle, alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 10 februari 2009, en opnieuw beschikkende:
verklaart de raad voor de kinderbescherming, vestiging Zwolle, alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [het kind].
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, I.A. Katz-Soeterboek en M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2009.