Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4729

Datum uitspraak2009-08-04
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2008 / 39581
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres is met het circus waarbij zij werkzaam was op basis van een visum naar Nederland gereisd om voorstellingen te geven. Vervolgens heeft zij met nog een aantal andere leden van het circusgezelschap in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder acht door middel van het overleggen van een krantenartikel, aannemelijk gemaakt dat in Ethiopië bekend is geworden dat eiseres in Nederland asiel heeft aangevraagd. De door eiseres hieraan ontleende vrees om bij terugkeer veroordeeld te worden tot een levenslange gevangenisstraf of de doodstraf is volgens verweerder echter slechts gebaseerd op vermoedens. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres haar vermoedens dat zij, als gevolg van het feit dat de Ethiopische autoriteiten door middel van een krantenartikel op de hoogte zijn geraakt van haar asielaanvraag in Nederland, de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf krijgt, niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres bij terugkeer in de bijzondere belangstelling zou staan van de autoriteiten omdat er nauwe banden zijn tussen het circus en de autoriteiten en leidinggevenden van het circus hoge posities hebben in de aan de macht zijnde partij en zij door het indienen van een asielaanvraag het circus en dus ook de autoriteiten in diskrediet heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat door of namens eiseres, behoudens de stelling dat dit zo is, geen gegevens en/of stukken in het geding zijn gebracht waaruit blijkt of aannemelijk is dat die nauwe banden tussen de autoriteiten en het circus bestaan.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE Zittinghoudende te Roermond Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Vreemdelingenkamer Procedurenummer: AWB 08 / 39581 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiseres], eiseres, gemachtigde [gemachtigde], tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij fax van 6 november 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 oktober 2008. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen. Bij schrijven van 1 december 2008 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend. 1.2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden. 1.3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1]. Als tolk was aanwezig [naam 2]. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Bij schrijven van 3 juli 2009 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om heropening van het onderzoek ter zitting. De gemachtigde van eiseres heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij een nieuw ambtsbericht over Ethiopië uit mei 2009 en een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 15 mei 2009 over wil leggen. De rechtbank heeft in dat schrijven geen reden gezien om het onderzoek te heropenen. De gemachtigde van eiseres heeft immers op geen enkele wijze onderbouwd waarom die stukken of de inhoud daarvan nopen tot een heropening van het onderzoek. In dit verband ziet de rechtbank nog aanleiding op te merken dat zij ook slechts aanleiding zou zien voor een dergelijke heropening indien uit die stukken feiten en/of omstandigheden zouden blijken die niet reeds eerder aangevoerd hadden kunnen worden. Het enkel willen aanvoeren van nadere gronden is naar dezerzijds oordeel geen reden om een gesloten onderzoek weer te heropenen. Bij schrijven van 22 juli 2009 heeft de gemachtigde van eiseres vervolgens nadere gronden ingediend, waarin een beroep is gedaan op een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar). Dat schrijven heeft de rechtbank bij haar beoordeling buiten beschouwing gelaten nu het onderzoek ter zitting niet is heropend en die nadere gronden de rechtbank ook geen aanleiding hebben gegeven alsnog tot een zodanige heropening te besluiten. De door eiseres bij schrijven van 23 juli 2009 ingezonden medische verklaring van 13 november 2008 van [naam 3], sociaal geneeskundige, inzake de medische situatie van [naam 4] en het afschrift van de brief van [naam 5] van 22 juli 2009, waarin deze de gemachtigde van eiseres adviseert de medische verklaring aan het heropeningsverzoek ten grondslag te leggen, geven de rechtbank evenmin aanleiding tot heropening van het onderzoek. Deze medische verklaring heeft immers geen betrekking op eiseres. Voorts had deze medische verklaring eerder kunnen worden overgelegd nu de gemachtigde van eiseres de betreffende verklaring in de zaak van [naam 4] ook reeds op 1 december 2008 heeft overgelegd. De rechtbank overweegt vervolgens als volgt. 2.2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Ethiopische nationaliteit, heeft op 5 juni 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. 2.3. Eiseres heeft blijkens het rapport van het nader gehoor aan die aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. 2.4. Eiseres werkte bij een circus in Ethiopië, genaamd “Addis Abeba”, waar zij slecht werd behandeld. Eiseres kreeg niet betaald voor het werk en werd misbruikt en verkracht door leidinggevenden van het circus en moest zich laten misbruiken door toeristen. Tussen de leiding van dit circus en de Ethiopische autoriteiten bestaan volgens eiseres banden. In de circussen worden (wees)kinderen opgevangen en de leiding gebruikt deze circussen om buitenlandse fondsen te werven. Met het circus werd onder meer in het buitenland opgetreden. Voorts heeft eiseres verklaard sympathisant te zijn van de politieke beweging “Kinijit” en tijdens een demonstratie door de politie te zijn geslagen. Het circus is eind mei 2007 op uitnodiging van een Nederlandse organisatie naar Nederland gereisd. Na aankomst in Nederland hebben diverse leden van het circus, waaronder eiseres, asiel in Nederland gevraagd. In verband met haar betrokkenheid bij laatstgenoemde beweging én omdat in haar land van herkomst bekend is dat eiseres in Nederland asiel heeft aangevraagd en daarmee de Ethiopische autoriteiten in diskrediet heeft gebracht, zal zij worden beschouwd als landverrader en vreest zij bij terugkeer naar Ethiopië gearresteerd en vermoord te worden. Eiseres heeft tevens gewezen op de slechte positie van vrouwen in haar land van herkomst. Ter zitting is namens eiseres nog naar voren gebracht dat zij bij terugkeer vreest voor besnijdenis. 2.5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Volgens verweerder heeft eiseres haar relaas niet aannemelijk gemaakt. 2.6. Eiseres is van mening dat haar relaas geloofwaardig is. Naar de mening van eiseres heeft verweerder niet onderbouwd dat eiseres inconsistent, summier en vaag zou hebben verklaard. Eiseres is van mening dat haar dan ook ten onrechte een verblijfsvergunning op de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef onder a dan wel b, van de Vw 2000 is onthouden. 2.7. In het onderhavige beroep staat ter beoordeling of het besluit van 14 oktober 2008 in zoverre de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. 2.8. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000 als volgt. “1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;” 2.9. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (..) k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb.1954,88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb.1967,76); l. Verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;" 2.10. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. 2.11. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.12. In artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel mede betrokken wordt de onder a tot en met l, van de Vw 2000 genoemde omstandigheden. Nu zich in het onderhavige geval geen van de genoemde omstandigheden voordoet brengt verweerders beleid, zoals dit is opgenomen in onderdeel C14/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) met zich dat het relaas in beginsel geloofwaardig wordt bevonden indien eiseres op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. 2.13. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres interne inconsistenties en tegenstrijdigheden met betrekking tot de gestelde verkrachtingen. Voorts heeft eiseres volgens verweerder inconsistent verklaard omtrent de waarborgsom die voor de reis naar Europa zou moeten worden voldaan. Verder heeft eiseres volgens verweerder wisselende, tegenstrijdige, vage, summiere en bevreemdingwekkende verklaringen afgelegd omtrent haar betrokkenheid bij de “Kinijit”. Volgens verweerder wekt het bevreemding dat eiseres stelt niet veel van politiek te weten terwijl zij wel sympathisant was van een politieke partij. De stelling dat de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van het feit dat eiseres sympathisant is van de “Kinijit” is volgens verweerder gebaseerd op vermoedens en niet nader onderbouwd en geconcretiseerd. Verder wekt het volgens verweerder bevreemding dat eiseres, ondanks haar gestelde politieke activiteiten, legaal haar land is uitgereisd. De betrokkenheid van eiseres bij de “Kinijit” wordt derhalve door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder acht echter wel, door middel van het overleggen van een krantenartikel, aannemelijk gemaakt dat in Ethiopië bekend is geworden dat (onder meer) eiseres als lid van het meergenoemde circus in Nederland asiel heeft aangevraagd. De stelling van eiseres dat zij als gevolg van haar asielaanvraag in Nederland de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf krijgt, is volgens verweerder echter gebaseerd op niet aannemelijk gemaakte vermoedens. 2.14. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres de aan haar aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt. In dit verband heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres geen concrete gegevens heeft verstrekt over de mate van haar betrokkenheid bij de “Kinijit”. Eiseres heeft aanvankelijk verklaard dat zij vergaderingen bijwoonde terwijl zij later heeft ontkend dat zij vergaderingen bijwoonde. Eiseres weet voorts niet met zekerheid te zeggen of de “Kinijit” legaal of illegaal is en of het een oppositiepartij of een regeringspartij is. Dat de verklaringen omtrent de gebeurtenissen in het circus aannemelijk moet worden geacht omdat de diverse leden van het circus onafhankelijk van elkaar op overeenkomstige wijze zouden hebben verklaard, zoals eiseres heeft gesteld, heeft verweerder als onvoldoende van de hand kunnen wijzen nu hiermee de geconstateerde inconsistenties niet zijn weggenomen. Voorts kan eiseres niet gevolgd worden in haar standpunt dat verweerder niet zou hebben toegelicht op welke punten eiseres inconsistent, summier en vaag zou hebben verklaard. Verweerder heeft immers in de bestreden beschikking verschillende voorbeelden genoemd van de door verweerder geconstateerde inconsistente, summiere en vage verklaringen. De rechtbank verwijst in dit kader onder andere naar de in rechtsoverweging 2.12 genoemde voorbeelden, welke door eiseres niet, althans onvoldoende, zijn weerlegd. 2.15. Verweerder heeft derhalve op goede gronden geconcludeerd dat het relaas van eiseres niet aannemelijk is te achten. Derhalve is terecht besloten eiseres niet aan te merken als verdragsvluchteling en heeft verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de grond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kunnen weigeren. 2.16. De rechtbank overweegt verder dat eiseres haar vermoedens dat zij, als gevolg van het feit dat de Ethiopische autoriteiten door middel van een krantenartikel op de hoogte zijn geraakt van haar asielaanvraag in Nederland, de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf krijgt, niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Verweerder heeft in dit kader gewezen op het Algemeen ambtsbericht Ethiopië van december 2006 (DPV-AM-424/07/26109). Op pagina 44 van dit ambtsbericht is vermeld dat de Ethiopische autoriteiten bereid zijn teruggekeerde landgenoten te accepteren. Eiseres kan gevolgd worden in haar standpunt dat de betreffende passage van het ambtsbericht ziet op uit Eritrea terugkerende Ethiopiërs. Uit het ambtsbericht blijkt echter niet dat terugkeer van Ethiopiërs uit andere landen wel tot problemen leidt. Evenmin kan uit het ambtsbericht worden afgeleid dat personen bij terugkeer problemen ondervinden enkel vanwege het feit dat zij in het buitenland een asielaanvraag hebben ingediend. Eiseres heeft in dit kader naar dezerzijds oordeel geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel zou blijken. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verweerder in dit kader heeft gewezen op artikel 32, tweede lid, van de Ethiopische grondwet, waarin het recht op bewegingsvrijheid is opgenomen. Volgens dit artikel heeft iedere Ethiopiër het recht om vrij te bewegen binnen Ethiopië en om vrijelijk uit te reizen en terug te keren. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat – zo begrijpt de rechtbank – eiseres bij terugkeer in de bijzondere belangstelling zou staan van de autoriteiten omdat er nauwe banden zijn tussen het circus en de autoriteiten en leidinggevenden van het circus hoge posities hebben in de aan de macht zijnde partij en zij door het indienen van een asielaanvraag het circus en dus ook de autoriteiten in diskrediet heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat door of namens eiseres, behoudens de stelling dat dit zo is, geen gegevens en/of stukken in het geding zijn gebracht waaruit blijkt of aannemelijk is dat die nauwe banden tussen de autoriteiten en het circus bestaan en/of dat eiseres te maken zal krijgen met een behandeling die verboden is op grond van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM omdat de autoriteiten in diskrediet zijn gebracht. De ter zitting met goedvinden van partijen afgelegde verklaring door [naam 6], die in 2006 Ethiopië heeft bezocht en contacten had met de circussen aldaar, dat de circussen - kort gezegd - niet democratisch zijn, doet niet af aan het vorenoverwogene. Over de banden tussen de overheid en de circussen heeft zij immers niet kunnen verklaren. Ook voor het overige heeft eiseres geen stukken ingebracht waaruit de gestelde banden zijn gebleken. Ook met de aan de rechtbank ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2009 (LJN: BJ3621, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) in dit verband toekomende volle toets van de vermoedens, is de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen komen. 2.17. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat het in het verleden regelmatig voorkwam dat kunstenaars, wetenschappers, politici en derden in Nederland asiel verkregen nadat zij legaal waren uitgereisd, overweegt de rechtbank dat verweerder de legale uitreis aan eiseres heeft tegengeworpen in het kader van de geloofwaardigheid van de verklaringen. Verweerder heeft het bevreemdingwekkend geacht dat eiseres, ondanks haar gestelde politieke activiteiten, legaal heeft kunnen uitreizen. Dit neemt dus niet weg dat er in een concreet geval ook bij een legale uitreis sprake kan zijn van vluchtelingenschap. Onder verwijzing naar vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat hiervan in het geval van eiseres geen sprake is. 2.18. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het beroep op vluchtelingschap, meer specifiek met betrekking tot de geloofwaardigheid van de door eiseres afgelegde verklaringen en hetgeen onder rechtsoverweging 2.16 is overwogen, heeft verweerder aan eiseres eveneens een verblijfsvergunning op de grond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kunnen onthouden. De namens eiseres ter zitting gestelde vrees voor besnijdenis is eerst ter zitting aangevoerd hetgeen de rechtbank, nog los van het feit dat die vrees niet nader is onderbouwd, in strijd acht met de goede procesorde nu gesteld nog gebleken is van omstandigheden waarom eiseres dat niet eerder had kunnen doen. Die gestelde vrees laat de rechtbank dan ook verder buiten haar beoordeling en kan derhalve niet tot een ander oordeel leiden. Evenmin leidt het – niet nader onderbouwd – beroep op de algemene situatie van vrouwen in het land van herkomst tot een ander oordeel. 2.19. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden. 2.20. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 2.21. Mitsdien wordt beslist als volgt. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2009. w.g. mr. R.A. Debets, griffier w.g. mr. F.H. Machiels, rechter Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier, verzonden op: 4 augustus 2009 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.