Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4722

Datum uitspraak2009-08-10
Datum gepubliceerd2009-08-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/518765-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Twee jaar cel en TBS voor poging moord op baby in Radboudziekenhuis Nijmegen Arnhem, 10 augustus 2009 – De rechtbank Arnhem heeft vandaag een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en TBS met dwangverpleging voor poging tot moord op zijn zoontje. De man heeft zijn, op dat moment zes tot tien maanden oude baby, meerdere malen geprobeerd te vermoorden door hem via zijn voeding een middel tegen schurft toe te dienen. Als gevolg van het toedienen van dit middel is de baby in het ziekenhuis terechtgekomen. Daar heeft de man via de sonde van zijn zoontje herhaaldelijk ontsmettingsmiddel toegediend. Veroordeelde heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank steeds bewust de kans aanvaard dat zijn zoontje als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Veroordeelde heeft zo gehandeld om, door middel van de ernstige ziekte van zijn zoontje, zelf aandacht te krijgen van de artsen. Daarnaast heeft de man brand gesticht in het UMC St. Radboud. Dit heeft veroordeelde eveneens gedaan om aandacht van anderen, zoals de brandweer, te krijgen. Het Pieter Baan Centrum heeft geconcludeerd dat veroordeelde ten aanzien van de feiten als ernstig verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Vandaar dat de rechtbank naast de twee jaar gevangenisstraf ook TBS met dwangverpleging heeft opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Promis II Parketnummer : 05/518765-08 Data zittingen : 23 maart 2009, 8 juni 2009 en 27 juli 2009 Datum uitspraak : 10 augustus 2009 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in PI Rijnmond, HvB Noordsingel R'dam, Noordsingel 115 Rotterdam. raadsman : mr. J.J.H. Siebelt, advocaat te 's-Hertogenbosch. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand augustus 2008 tot en met 7 december 2008 te Nijmegen en/of Rosmalen en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde verdachtes op 22 februari 2008 geboren zoon) van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, genoemde [slachtoffer] een hoeveelheid ontsmettingsmiddel (ethanol/methanol) en/of medicijnen (tegen schurft), in elk geval één of meerdere (voor die [slachtoffer]) levensbedreigende (vloei)stof(fen), heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 03 december 2008 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in een toiletruimte van het UMC St. Radboud, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een rol) toiletpapier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat toiletpapier en/of de toiletrolhouder en/of het interieur van de toiletruimte geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de toiletruimte en/of de aangrenzende ruimte(n) van genoemd UMC (zijnde ondermeer de kinderneurologie en/of kinder IC), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor één of meerdere medewerker(s) van de brandweer en/of één of meerdere in de nabijheid van die toiletruimte verblijvende perso(o)n(en) (ondermeer verplegend personeel en/of patiënten), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 27 juli 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.J.H. Siebelt, advocaat te 's-Hertogenbosch. Namens de benadeelde partij [slachtoffer], zijn verschenen diens wettelijk vertegenwoordiger [naam] en diens gemachtigde mr. M.T. Kouwenhoven, kantoorhoudende te Eindhoven. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd. De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.000,- wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Ten aanzien van feit 1 De feiten Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld: Verdachte heeft op tijdstippen gelegen in de periode van september 2008 tot en met 7 december 2008 te Nijmegen , Rosmalen en ’s-Hertogenbosch telkens, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een tevoren genomen besluit, zijn zoontje [slachtoffer], geboren 22 februari 2008, een hoeveelheid ontsmettingsmiddel (te weten “Chloorhexidine digluconaat”, onder meer bevattende ethanol en methanol, en de inhoud van een flesje met 80% alcohol, bevattende ethanol en methanol ) en medicijnen tegen schurft (lindaanzalf) toegediend. Hierdoor is [slachtoffer] ernstig ziek geworden. Standpunt van de verdediging Verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het nooit zijn bedoeling is geweest zijn zoontje [slachtoffer] om het leven te brengen. Verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat hij weliswaar met regelmaat lindaanzalf en later ontsmettingsmiddel aan zijn zoontje heeft toegediend, maar dat hij dit alleen heeft gedaan om zijn zoontje ziek te maken en te houden zodat hij zelf aandacht van artsen zou krijgen. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft betoogd dat de bewezenverklaarde periode dient te worden bekort tot ‘van 6 december 2008 tot en met 7 december 2008’. De periode die hieraan voorafging ziet namelijk op het door verdachte toedienen van lindaanzalf aan [slachtoffer]. Met betrekking tot de gevolgen en risico’s van het toedienen van dit middel is op basis van het dossier onvoldoende vast komen te staan dat [slachtoffer] hieraan had kunnen overlijden. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de periode waarin hij lindaanzalf toediende te weten van augustus 2008 tot aan 6 december 2008. De officier van justitie heeft voorts betoogd dat verdachte ten aanzien van de periode van 6 december 2008 tot en met 7 december 2008 opzet op de dood van zijn zoontje heeft gehad. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op de hoogte was van de risico’s die het toedienen van methanol en ethanol met zich mee brengt bij een baby. Verdachte besefte dat dit zou leiden tot ernstige ziekte en mogelijk tot de dood. Nadat hij was geconfronteerd met voornoemde risico’s, heeft verdachte niettemin, bewust, de dosis methanol en ethanol verhoogd. Vast staat dat de aan [slachtoffer] toegediende hoeveelheid methanol en ethanol zonder medisch ingrijpen dodelijk zou zijn geweest. De bij verdachte vastgestelde geestelijke stoornis staat tot slot niet aan bewezenverklaring van het opzet in de weg omdat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak. Gezien het voorgaande acht de officier van justitie bewezen dat verdachte opzet op de dood van zijn zoontje heeft gehad in de periode van 6 december 2008 tot en met 7 december 2008 en dat dit te kwalificeren valt als poging tot moord, meermalen gepleegd. Beoordeling van de standpunten De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat wel bewezen kan worden verklaard dat door herhaaldelijke toediening van lindaanzalf, een middel tegen schurft, door verdachte aan [slachtoffer] de aanmerkelijke kans op overlijden van [slachtoffer] is ontstaan, dat verdachte zich van deze aanmerkelijke kans bewust was en dat hij deze kans heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft op 29 augustus 2008 lindaanzalf via de babyvoeding aan [slachtoffer] toegediend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het lichaam van [slachtoffer] na de toediening van het middel begon te schudden, dat zijn zoontje begon te kwijlen, blauw aanliep en stopte met ademen en dat hij vervolgens moest worden gereanimeerd. Uiteindelijk heeft verdachte de ambulance gebeld en is [slachtoffer] naar het ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch overgebracht, alwaar hij vervolgens is opgenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, indien hij [slachtoffer] niet had gereanimeerd en de hulpdiensten niet had gebeld, zijn zoontje dood zou zijn gegaan. De door verdachte omschreven effecten van het toedienen van de lindaanzalf komen overeen met de in het deskundigenrapport van het NFI omschreven effecten van lindaan. Hierin wordt beschreven dat de effecten van lindaan na oraal gebruik onder andere versnelde hartslag, spierspasmen, epileptische aanvallen, longfalen en coma zijn. In dit rapport komt eveneens naar voren dat de toediening van lindaanzalf bij toediening van ongeveer 125 mg per kilogram lichaamsgewicht, wat neerkomt op 1 gram bij een kind van acht kilo, letale gevolgen kan hebben en dat bij kinderen in het algemeen dit gevolg reeds bij een lagere dosering zal optreden. Uit de omstandigheid dat verdachte wist, of had moeten weten, dat lindaanzalf niet is bestemd voor inwendig gebruik, dat hij zelf de voornoemde effecten heeft waargenomen en zijn zoontje de eerste keer zelfs heeft moeten reanimeren, volgt dat verdachte na dit eerste incident wist wat de gevolgen konden zijn van het toedienen van lindaanzalf en dat het toedienen van lindaanzalf in de door hem toegediende hoeveelheid, effecten veroorzaakte die tot de dood konden leiden van zijn, op dat moment, 6 maanden oude zoontje. Ondanks voornoemde wetenschap heeft verdachte vervolgens, terwijl [slachtoffer] in het ziekenhuis in ‘s-Hertogenbosch verbleef, op 1 september 2008 opnieuw een hoeveelheid lindaanzalf aan hem toegediend. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij verwachtte dat er met [slachtoffer] hetzelfde zou gebeuren als toen hij het middel voor het eerst toediende. Dat deze veronderstelling klopte blijkt uit de medische gegevens van [slachtoffer] zoals die aan het dossier zijn toegevoegd en de getuigenverklaring van een dienstdoende arts. Vervolgens is verdachte met regelmaat dezelfde zalf aan [slachtoffer] blijven toedienen, in verschillende hoeveelheden van meer of minder dan de hoeveelheid die verdachte de eerste keer in augustus 2008 had toegediend, maar zonder dat hij de hoeveelheid echter welbewust verminderde . Ook die navolgende keren heeft dit onder andere ernstige langdurige epileptische aanvallen veroorzaakt bij [slachtoffer]. Het handelen van verdachte heeft geresulteerd in een veelvoud aan opnamen (onder andere op de intensive care) in diverse ziekenhuizen. De symptomen waarmee [slachtoffer] telkens is opgenomen corresponderen wederom met de inhoud van het hiervoor aangehaalde rapport zoals dit is opgemaakt door een deskundige van NFI. Verdachte is diverse malen getuige geweest van onder andere de epileptische aanvallen. Als uiteindelijk de lindaanzalf op is, dient verdachte op 6 december 2008 in het Radboudziekenhuis te Nijmegen ontsmettingsmiddel bevattende ethanol (alcohol) en methanol aan zijn zoontje toe. Dit doet verdachte door een spuitje aan te sluiten op de sonde van de op dat moment 10 maanden oude baby. Verdachte wist op dat moment overigens al hoe de sonde werkte. Hij had al op 5 december 2008 via de sonde vloeibare zeep bij zijn zoontje ingebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij een half flesje ontsmettingsmiddel heeft toegediend en dat hij wist dat het middel niet bestemd was voor inwendig gebruik. Dat het middel niet voor inwendig gebruik is bestemd blijkt ook duidelijk uit de tekst op de sticker op de voorzijde van het flesje. Na de toediening wordt [slachtoffer] door het verplegend personeel aangetroffen met zijn ogen omhoog en blijkt hij buiten staat op enige prikkel te reageren. Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer] met zijn ogen ging draaien, dat het leek alsof hij epilepsie had en dat hij nergens meer op reageerde. De volgende dag, 7 december 2008, dient verdachte [slachtoffer] opnieuw genoemd ontsmettingsmiddel via de sonde toe. Verdachte heeft ten opzichte van de vorige dag de hoeveelheid toegediende vloeistof verdubbeld. Hierop wordt [slachtoffer] door het verplegend personeel aangetroffen in een diepe comateuze toestand en heeft hij ernstige hartritmestoornissen waarbij zijn hart enige tijd heeft stil gestaan. Na het leegpompen van zijn maag en een reanimatie van een uur wordt [slachtoffer] gestabiliseerd. Net zoals de dag ervoor is verdachte getuige van de levensbedreigende situatie waarin zijn zoontje zich op dat moment bevond. Uit onderzoek nadien is gebleken dat [slachtoffer] een concentratie van 6,4 à 8,2 mg/ml ethanol in zijn bloed had. Zonder medisch ingrijpen was overleving volgens een deskundige van het NFI niet waarschijnlijk geweest. Uit het vorenstaande volgt dat het toedienen van achtereenvolgens de lindaanzalf en het ontsmettingsmiddel (de methanol en ethanol) bij [slachtoffer] herhaaldelijk de aanmerkelijke kans op diens overlijden met zich bracht en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verdachte streefde bij iedere volgende toediening dezelfde effecten na als de effecten die hij bij de eerste toediening van lindaanzalf had waargenomen en moet zich dus van de risico’s van zijn handelen bewust zijn geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij er wel eens bij stil heeft gestaan dat het mis zou kunnen gaan. Uit het feit dat hij steeds opnieuw is doorgegaan met het toedienen van de schadelijke stoffen volgt dat hij dit risico voor lief heeft genomen. De omstandigheid dat, naar de rechtbank wil aannemen, de primaire opzet van verdachte was om [slachtoffer] niet dood maar ziek te maken doet daar niet aan af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte, indien hij zijn zoontje niet werkelijk heeft willen doden, dan toch in ieder geval willens en wetens steeds de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou overlijden en dat er dus sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte dat er geen sprake zou zijn van opzet op de dood van zijn zoontje en zal het impliciet primair tenlastegelegde, te weten poging tot moord meermalen gepleegd, bewezen verklaren. Ten aanzien van de tenlastegelegde periode merkt de rechtbank op dat zij niet bewezen acht dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de dood reeds had bij de eerste toediening van de lindaanzalf op 29 augustus 2008. Verdachte wist weliswaar dat dit middel niet voor inwendig gebruik was, maar niet is vast komen te staan dat verdachte daarbij toen al bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Verdachte was op dat moment immers onbekend met de effecten en gevolgen van toediening van het middel. Aldus acht de rechtbank bewezen dat verdachte vanaf het moment dat hij bekend was met de gevolgen voor [slachtoffer], dus vanaf dat hij de tweede keer de lindaanzalf toediende, in september 2008, het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van de officier van justitie dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het hem tenlastegelegde in de periode tot aan 6 december 2008. Ten aanzien van feit 2 Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde: - een proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van verdachte, d.d. 14 december 2008, p. 459; - een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van R. de [naam], d.d. 3 december 2008, p. 53 e.v.; - een schriftelijk bescheid, te weten een rapport incident, inhoudende een verslag van een brand in een toiletblok van het UMC St. Radboud, d.d. 8 december 2008, opgemaakt door F. [naam], p. 61 e.v. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij op tijdstippen gelegen in de periode van de maand september 2008 tot en met 7 december 2008 te Nijmegen en Rosmalen en 's-Hertogenbosch, telkens ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde verdachtes op 22 februari 2008 geboren zoon) van het leven te beroven, telkens opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een tevoren genomen besluit, genoemde [slachtoffer] een hoeveelheid ontsmettingsmiddel (ethanol/methanol) of medicijnen (tegen schurft), heeft toegediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 03 december 2008 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in een toiletruimte van het UMC St. Radboud, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met toiletpapier, ten gevolge waarvan dat toiletpapier en de toiletrolhouder en het interieur van de toiletruimte geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de toiletruimte en de aangrenzende ruimte(n) van genoemd UMC (zijnde ndermeer de kinderneurologie en/of kinder IC), en levensgevaar voor één of meerdere in de nabijheid van die toiletruimte verblijvende perso(o)n(en) (ondermeer verplegend personeel en/of patiënten), te duchten was; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Poging tot moord, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 2: Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is. 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Drs. C.M. van Deutekom, klinisch-psycholoog, en drs. J.H. van Renesse, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 22 april 2009 over verdachte een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten was verdachte lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sancties Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 12 mei 2009; • een vroeghulprapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 15 december 2008; en • een Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, door C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog, en J.H. van Renesse, psychiater, gedateerd 20 april 2009, betreffende verdachte; en • een maatregelrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 8 juni 2009. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft in de periode van enkele maanden meermalen zijn zoontje [slachtoffer], een baby nog, zowel thuis als in het ziekenhuis giftige stoffen toegediend. De toegediende stoffen hadden gelet op hun aard en gelet op de toegediende hoeveelheden dodelijk kunnen zijn voor [slachtoffer]. De bekendheid met dit risico noch het waarnemen van de doodstrijd die zijn zoontje steeds moest ondergaan heeft verdachte ervan weerhouden steeds opnieuw giftige stoffen toe te dienen. Dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die buiten het handelen van verdachte is gelegen. De omvang van de gevolgen voor [slachtoffer]s gezondheid op de lange termijn zijn nog niet vast te stellen, maar de verwachting is dat hij door verdachtes handelen zowel lichamelijk als geestelijk blijvend schade zal ondervinden. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen dat een kind in zijn vader kan en mag hebben op zeer grove wijze beschaamd. Iedere ouder heeft de verantwoordelijkheid zijn of haar kinderen te beschermen. Dat verdachte [slachtoffer] niet enkel de zorg en liefde heeft onthouden die hij hem als vader verschuldigd is, maar hem juist heeft beschadigd, mogelijk voor de rest van zijn leven, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarbij kan verdachte tevens het leed worden aangerekend dat hij zijn vrouw en de moeder van [slachtoffer] moet hebben aangedaan door het moeten ervaren van de steeds nieuwe ernstige en onverklaarbare aanvallen van haar kind. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan brandstichting in het toilet nabij de kinderafdeling en de kinder-intensive care van een ziekenhuis, terwijl verdachte wist dat er patiënten, naar verwachting veelal kinderen, en andere mensen op de afdelingen aanwezig waren. Verdachte heeft door zijn handelen de levens van deze mensen in gevaar gebracht. Dat uiteindelijk alleen schade is ontstaan aan het gebouw, is enkel te danken aan het adequate optreden van de brandweer. Een ziekenhuis is een plek waar een ieder zich veilig behoort te kunnen voelen. Dat verdachte juist daar brand heeft gesticht, rekent de rechtbank verdachte eveneens zeer aan. De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstige feiten. Het handelen van verdachte heeft veel maatschappelijke onrust teweeggebracht en heeft de rechtsorde op grove wijze geschokt. Verdachte heeft telkens gehandeld vanuit het egoïstisch verlangen om aandacht voor zichzelf. Verdachte heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen. Uit de rapportage pro justitia blijkt dat verdachte gehandeld heeft onder invloed van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en dat hij voor de feiten in hoge mate niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Niettemin rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de ernst van de feiten de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Gelet op hetgeen in een vergelijk met eerder opgelegde straffen in soortgelijke gevallen wordt opgelegd, op de bij verdachte aanwezige problematiek , op de mate van toerekeningsvatbaarheid en op de noodzaak van een spoedige behandeling van de bij verdachte geconstateerde stoornissen, legt de rechtbank een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Blijkens de pro justitia rapportage concluderen de psycholoog en psychiater dat de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten als de bewezenverklaarde feiten groot is. Verdachte is een zwakbegaafde man, die lijdt aan een complexe combinatie van stoornissen. Verdachte liet in zijn jeugdjaren al problematisch en destructief gedrag zien en dit gedrag nam steeds ernstiger vormen aan. Verdachte kent zeer weinig empathie. Als hij spanning voelt, vervalt hij, niet geremd door inlevingsvermogen in het lijden van anderen, in destructief gedrag dat op een stiekeme manier gestalte krijgt. Het ziek maken van zichzelf en zijn kinderen, het profiteren van de sensatie en de aandacht die dit met zich meebrengt, is een uitingsvorm van het syndroom van Münchhausen, respectievelijk Münchhausen by proxy. De dynamiek die hieraan en ook aan de brandstichting ten grondslag ligt, heeft zijn basis in de borderline persoonlijkheidsstoornis (met de kwellende innerlijke leegte, intense aandachts- en afhankelijkheidsbehoefte en inadequate intense woede) en de autismespectrumstoornis, met het onvermogen tot empathie en de opvallende fascinatie voor het medisch bedrijf. Voor verdachte zal aandacht en kanalisering van de eigen agressie essentieel blijven in het uitlokken van aandacht van vooral medici en andere hulpverleners. Deze aandacht zal hij met zijn gebrekkige empatisch vermogen desnoods deels kwaadschiks bewerkstelligen via kwetsbare aan zijn zorg toevertrouwde anderen. Om de kans op herhaling te voorkomen is behandeling in een gesloten setting volgens de rapporteurs noodzakelijk. Geadviseerd wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en schaart zich achter het door hen gegeven advies. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist. De rechtbank betrekt hierbij de aard en ernst van de strafbare feiten, het in de pro justitia-rapportage omschreven grote recidiverisico en de complexiteit van de bij verdachte -grotendeels reeds lange tijd- aanwezige problematiek. Gelet hierop valt te voorzien dat gedurende langere tijd behandeling nodig zal zijn en kan, mede gezien de aard van de delicten waarvan het herhalingsgevaar te duchten is, wat met zich brengt dat de behandeling van verdachte met voldoende veiligheidswaarborgen moet zijn omkleed, niet worden volstaan met een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De maatregel wordt voorts gegrond op de door verdachte begane misdrijven, die behoren tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal de rechtbank de ter beschikkingstelling gelasten en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. De poging tot moord op de zoon van verdachte was gericht tegen de onaantastbaarheid van diens lichaam, terwijl de brandstichting waarvan levensgevaar voor een ander, te weten de in het ziekenhuis aanwezige personen, te duchten was een gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van die personen opleverde, zodat sprake is van het opleggen van een terbeschikkingstelling ter zake van misdrijven als bedoeld in het eerste lid van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. 6a. Ten aanzien van het beslag De rechtbank is van oordeel dat het onder [naam] inbeslaggenomen en nog niet aan haar teruggegeven flesje vloeibare paracetamol aan haar toebehoort en zal moeten worden teruggegeven, nu niet is komen vast te staan dat verdachte het door hem gepleegde feit met behulp van het inbeslaggenomen flesje vloeibare paracetamol heeft gepleegd. 6b. De beoordeling van de civiele vordering, evenals de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.000,- wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel kan worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht daarbij geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu, indien verdachte niet kan betalen, hij gehecht zal worden en er dan eigenlijk sprake is van een verkapte vrijheidsbenemende sanctie. Verdachte heeft ter terechtzitting opgemerkt dat hij niet in staat is het gevorderde bedrag aan de benadeelde partij te voldoen. Beoordeling van de standpunten De gemachtigde, mr. M.T. Kouwenhoven heeft ten aanzien van feit 1 namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer], wettig vertegenwoordigd door [naam] in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij heeft ter zake van immateriële schade een bedrag van € 3.000 gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat naar maatstaven van billijkheid het gevorderde bedrag dient te worden toegewezen. De verdediging heeft voorts verzocht aan verdachte geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen in verband met zijn draagkracht. De rechtbank zal dit verzoek van de verdediging passeren nu dit draagkrachtverweer onvoldoende is onderbouwd. Uit het overige dat verhandeld is ter terechtzitting is eveneens niet gebleken dat iedere draagkracht bij verdachte ontbreekt. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37, 37a, 37b, 45, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. En voorts Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. En voorts Beveelt de teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een flesje vloeibare paracetamol (svo 302), aan de rechthebbende, te weten [naam]. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door [naam] zulks door tussenkomst van mr. M.T. Kouwenhoven. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], zulks door tussenkomst van mr. M.T. Kouwenhoven, kantoorhoudende te Falstaff 11, postbus 1292, 5602 BG Eindhoven, te betalen € 3.000 (zegge drieduizend euro). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Maatregel van schadevergoeding ad € 3.000, subsidiair 40 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], zulks door tussenkomst van mr. M.T. Kouwenhoven, kantoorhoudende te Falstaff 11, postbus 1292, 5602 BG Eindhoven, te betalen € 3.000 (zegge drieduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Aldus gewezen door: mrs. T.P.E.E. van Groeningen als voorzitter, H.T. Wagenaar en G.M.L. Tomassen, rechters en in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 augustus 2009.