Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4717

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.763.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omgang tussen grootmoeder en de kinderen. Family life en beoordeling belangen diverse kinderen. Artikel 1:377a BW, zoals geldend sedert 1 maart 2009.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 15 april 2009 Zaaknummer : 105.012.763.01 Rekestnummer : R 08/334 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-2422 [de grootmoeder], wonende te [woonplaats], verzoekster tevens incidenteel verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de grootmoeder (vaderszijde), advocaat mr. Z. Gademan tegen [de moeder], wonende te [woonplaats], verweerster tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. A. Goedkoop. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De grootmoeder is op 29 februari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2007. De moeder heeft op 14 mei 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend. Dit beroep richt zich tegen de tussenbeschikking van 21 december 2005. De grootmoeder heeft op 30 juni 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de grootmoeder zijn bij het hof op 29 april 2008 en op 25 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen. Van [de minderjarige sub 1] is op 26 februari 2009 door het hof een brief ontvangen. Op 5 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, is verschenen mevrouw Timmers. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige: [de minderjarige sub 1] heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de omgang kenbaar gemaakt. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen. Bij de beschikking van 10 december 2007 is het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en na te noemen minderjarigen afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. In geschil is de omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen: [de minderjarige sub 1], geboren op [in 1996] te [geboorteplaats], [de minderjarige sub2], geboren op [in 2002] te [geboorteplaats] en [de minderjarige sub 3], geboren op [in 2004] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarigen. 2. De grootmoeder verzoekt de beschikking van 10 december 2007 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de grootmoeder recht heeft op omgang met de minderjarigen en wel om te beginnen één keer per vier weken gedurende 2 tot 2,5 uur in [woonplaats] en deze omgangsregeling vervolgens uit te breiden naar één weekend per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond bij de grootmoeder thuis, waarbij de opbouw van de omgangsregeling aan het oordeel van het hof wordt overgelaten, althans een dusdanige omgangsregeling vast te stellen als het hof het meest in het belang van de kinderen acht. 3. De moeder bestrijdt haar beroep en verzoekt de beschikking van 10 december 2007 te bekrachtigen en de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Bij wege van incidenteel appel verzoekt de moeder de beschikking van 21 december 2005 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de grootmoeder niet-ontvankelijk is in haar beroep. 4. De grootmoeder verzet zich daartegen en verzoekt het door de moeder ingestelde incidentele appel ongegrond te verklaren en op dat punt de beschikking van 21 december 2005 derhalve te bekrachtigen. 5. De grootmoeder stelt dat het in het belang van de minderjarigen moet worden geacht om een omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen vast te leggen. Nu de vader geen omgang meer heeft met de minderjarigen leidt dit ertoe dat er geen contact meer is tussen de grootmoeder en de minderjarigen. Het is echter juist belangrijk voor de minderjarigen dat zij ook contact hebben met de familie van vaderszijde. Dit klemt temeer nu de grootmoeder en de minderjarigen elkaar vóór de echtscheiding van de moeder en de vader van de kinderen, [de vader], veelvuldig zagen en tussen de grootmoeder en de minderjarigen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De grootmoeder heeft gedurende het huwelijk van beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich genomen. Zo werd [de minderjarige sub 1] altijd door de grootmoeder naar de peuterspeelzaal en later naar school gebracht. Ook tussen de middag en na school verbleef [de minderjarige sub 1] bij de grootmoeder. Met [de minderjarige sub2] had de grootmoeder eveneens dagelijks contact. Het feit dat er lange tijd geen contact is geweest tussen grootmoeder en de minderjarigen mag geen nadelige consequenties hebben op het verzoek tot omgang met de grootmoeder. Wanneer immers eenmaal sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, komt deze niet zomaar ten einde. Voorts kan de grootmoeder zich niet vinden in de raadsrapportage, die aan de bestreden beschikking ten grondslag is gelegd. Deze rapportage is namelijk niet zorgvuldig tot stand gekomen, waardoor ten onrechte negatief wordt geadviseerd over de omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De grootmoeder overziet echter de consequenties van het hebben van contact tussen haar en de minderjarigen en is bereid de omgang rustig op te bouwen en deze niet in [woonplaats] te laten plaatsvinden nu haar zoon ook in [woonplaats] woont. 6. De moeder stelt dat tussen de grootmoeder en de minderjarigen geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Ten onrechte is hierover door de rechtbank anders geoordeeld. Hoewel de grootmoeder met regelmaat oppaste op de minderjarigen, waren deze oppastaken niet structureel van aard en bovendien werd de grootmoeder voor deze taken betaald. De moeder is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is wanneer zij omgang hebben met de grootmoeder. Het is bijna drie jaar geleden dat de minderjarigen en de grootmoeder elkaar hebben gezien. Deze feitelijke omstandigheid zal moeten worden meegewogen. Wanneer toch een omgangsregeling zal worden bepaald, is de moeder bang dat de gevoelens van angst en onveiligheid bij de kinderen zullen herleven. [de minderjarige sub 1] heeft een sociaal emotionele achterstand en is gebaat bij rust en regelmaat. De moeder is van mening dat het raadsonderzoek, dat aan de bestreden beschikking ten grondslag ligt, wel op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de uitkomsten hiervan dan ook bruikbaar zijn. Een nieuw onderzoek is derhalve niet nodig. 7. De raad adviseert geen omgang te bepalen tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3] nu tussen [de minderjarige sub 3] en de grootmoeder in het verleden nauwelijks enig contact is geweest en zij derhalve geen nauwe persoonlijke band hebben kunnen opbouwen. Ten aanzien van [de minderjarige sub 2] stelt de raad dat hij een nare ervaring achter de rug heeft waardoor getwijfeld moet worden of omgang in zijn belang is. Dit geldt eveneens voor [de minderjarige sub 1], die bekend is met de nodige problematiek. Wanneer een omgangsregeling tussen [de minderjarige sub 1] en de grootmoeder zou worden vastgesteld, adviseert de raad een begeleide omgang. De raad acht het echter ook denkbaar [de minderjarige sub 1] niet te forceren en derhalve geen omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 1] te bepalen. Hierbij benadrukt de raad dat dit advies wordt gegeven vanuit het belang van [de minderjarige sub 1] en niet vanwege oma als persoon. De raad wijst er tot slot op dat indien een omgangsregeling wordt vastgesteld de verwevenheid tussen de grootmoeder en de vader in acht moet worden genomen. 8. Het hof overweegt als volgt. Op 1 maart 2009 heeft een wetswijziging plaatsgevonden, waarbij artikel 1:377f BW is vervallen. Artikel 1:377a BW is thans op het onderhavige verzoek van toepassing. Artikel 1:377a BW bepaalt dat een minderjarige recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Door de rechter wordt het recht op omgang slechts ontzegd , indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Nauwe persoonlijke betrekking 9. Alleen degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat, heeft recht op omgang. Het hof zal derhalve eerst, teneinde de ontvankelijkheid te toetsen, beoordelen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarigen. Hierbij overweegt het hof dat de enkele aanwezigheid van een familierechtelijke betrekking onvoldoende is voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking, zodat sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden. 10. Ten aanzien van de relatie tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3] overweegt het hof als volgt. [de minderjarige sub 3] is geboren op [geboortedatum]. Kort na zijn geboorte heeft de moeder samen met de minderjarigen de echtelijke woning verlaten en heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3]. Ter zitting heeft de grootmoeder verklaard, dat zij [de minderjarige sub 3] na haar geboorte slechts een paar keer heeft gezien en dat zij nimmer op haar heeft gepast. Op grond hiervan ziet het hof geen grond een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3] aan te nemen en in zoverre slaagt derhalve het incidenteel appel. Nu geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3] zal de grootmoeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige sub 3]. 11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de grootmoeder ten tijde van het huwelijk van de ouders veelvuldig contact had met [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] en dat zij een betekenisvolle relatie met beide minderjarigen had. Weliswaar betwist de moeder de omvang van de oppastaken, maar vast is komen te staan dat de grootmoeder in belangrijke mate betrokken is geweest bij de buitenschoolse opvang van de minderjarigen en dat zij de minderjarigen bijna dagelijks zag. De vraag of de grootmoeder voor haar oppastaken werd betaald, acht het hof niet relevant bij de beoordeling of van een nauwe persoonlijke betrekking al dan niet sprake is. Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige sub 1], [de minderjarige sub 2] en de grootmoeder. Het feit dat er reeds drie jaar geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de grootmoeder en de kleinkinderen doet hieraan, naar het oordeel van het hof, niet af. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat in zoverre het incidenteel appel faalt en dat de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. Omgangsregeling 12. Het hof zal thans overgaan tot bespreking van het verzoek tot omgang met [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. Ten aanzien van de omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 1] overweegt het hof als volgt. [de minderjarige sub 1] is op [datum] twaalf jaar geworden en heeft uit dien hoofde het recht haar mening ten aanzien van de omgang kenbaar te maken. [de minderjarige sub 1] heeft aan het hof bij schrijven van 26 februari 2009 kenbaar gemaakt dat zij niet naar [woonplaats] wil, omdat zij zich daar niet veilig voelt. In de raadsrapportage is door [de minderjarige sub 1] verklaard dat zij geen omgang met de grootmoeder wil, omdat sprake is van een gebrek aan vertrouwen. Deze verklaringen tezamen merkt het hof aan als het doen blijken van [de minderjarige sub 1] van ernstige bezwaren tegen omgang met de grootmoeder, waardoor de omgang op grond van artikel 377 lid 4 sub c BW dient te worden ontzegd. 13. Tot slot zal het hof het verzoek tot omgang tussen [de minderjarige sub2] en de grootmoeder beoordelen. Het hof stelt voorop dat niet is gebleken van kennelijke ongeschiktheid van de grootmoeder tot het hebben van omgang met de minderjarigen. De grootmoeder heeft met [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] een betekenisvolle band opgebouwd, welke zich echter door het verloop der gebeurtenissen en het verbreken van het contact ook met de vader van de kinderen, grootouders zoon, niet verder heeft kunnen ontwikkelen. Door de turbulente periode, die het gezin heeft doorgemaakt, is het in het belang van de minderjarigen dat thans een rustig en stabiel opvoedingsklimaat wordt geboden. Met het oog hierop acht het hof in het belang van de minderjarigen de eenheid binnen het gezin te waarborgen en acht het hof het derhalve niet wenselijk en niet in het belang van [de minderjarige sub 2] noch de andere minderjarigen wanneer alleen tussen [de minderjarige sub 2], die thans zes jaar oud is, en de grootmoeder een omgangsregeling wordt vastgesteld. Uit een gedwongen omgangsregeling tussen [de minderjarige sub 2] en de grootmoeder zal, gelet op de verhouding tussen partijen, aanmerkelijke onrust en spanning kunnen voortvloeien, hetgeen ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige sub 2], maar ook van de andere kinderen. Het hof zal derhalve ook de omgang tussen [de minderjarige sub 2] en de grootmoeder afwijzen. 14. Het vorenoverwogene brengt met zich dat zal worden beslist als na te melden. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de beschikking van 21 december 2005 voor zover die het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige sub 3] betreft; verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van de omgang met de minderjarige [de minderjarige sub 3]; bekrachtigt de beschikkingen voor het overige; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Husson en Bos bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2009.