
Jurisprudentie
BJ4697
Datum uitspraak2009-08-04
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810214-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810214-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
24 maanden gevangenisstraf voor medeplichtigheid bij het medeplegen van handel in cocaïne gedurende ruim 3 jaar door het ter beschikking stellen van een tuinhuis.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810214-09 (P)
Datum uitspraak: 4 augustus 2009
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, Amerswiel BB, te Heerhugowaard, Copernicusstraat 10.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. E.A.M. Hertoghs, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
zij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de gemeente Alkmaar tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[naam medeverdachte] en/of één of meer anderen op één of meer verschillende tijdstippen in
of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de
gemeente Alkmaar (telkens) opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
bij het plegen van welk misdrijf/welke misdrijven zij, verdachte, in of
omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de
gemeente Alkmaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
het tuinhuis van/bij haar woning voor de handel in/van cocaïne ter beschikking
te stellen;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit.
B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde vanwege het ontbreken aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent te hebben gehandeld in cocaïne. Verdachte wist niet dat er gedeald werd vanuit het tuinhuis in de tuin van haar woning.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste gelegd is.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte zich actief heeft beziggehouden met de handel in cocaïne.
C. Beoordeling van de tenlastelegging
Op 11 april 2005 wordt door [naam getuige 8] bij de politie gemeld dat er cocaïne zou worden verstrekt in de achtertuin van een woning aan de [adres] te Alkmaar. Dit zou gebeuren vanuit een tuinhuisje.
Uit een onderzoek door de politie, gestart naar aanleiding van deze verklaring, blijkt dat er met regelmaat aanloop was bij het steegje naast de woning van [adres]. Via deze steeg kom je bij de achtertuin van de [adres]. De hoofdbewoonster is [naam verdachte].
In het BPS-systeem (Basis Politie Systeem) komt [naam verdachte] met regelmaat voor als het gaat over meldingen van handel in harddrugs. Op 22 november 2005 is een inval geweest in het tuinhuis van [naam verdachte]. Hierbij zijn 50 wikkels en is handelsgeld aangetroffen. Op 5 juni 2006 meldt [naam getuige 8] dat de handel bij [naam verdachte] weer volledig op gang was .
Op 4 november 2008 wordt de getuige [naam getuige 1], nadat hij zich kort daarvoor heeft opgehouden in de steeg naast de woning van [naam verdachte], aangehouden. Bij hem worden, nadat hij verklaard heeft drugs bij zich te hebben, twee zogenaamde snowseals aangetroffen (envelopjes waar drugs in worden verpakt) Hij verklaart 1.5 gram cocaïne te hebben gekocht in het tuinhuisje achter de woning in de [adres] van een oudere man. Bij zijn verhoor op 29 april 2009 toont de politie de getuige een tweetal foto’s van de verdachte
[naam medeverdachte] . De getuige herkent de man op de foto als de verkoper van de cocaïne. Hij kocht ook van andere mannen in het tuinhuisje. Wanneer een foto van [naam verdachte] aan de getuige wordt getoond, herkent hij haar als de vrouw die daar woont en verklaart hij dat zij vaak in het tuinhuisje was, maar dat zij zich niet bemoeide met de verkoop. Desgevraagd verklaart de getuige al 4 of 5 jaar op het adres [adres] te komen. In al die jaren was de man van de foto daar ook en was hij het die het meeste cocaïne aan hem verkocht.
Op 22 december 2008 wordt de getuige [naam getuige 2] gecontroleerd op het bezit van cocaïne, nadat gezien was dat hij kort daarvoor via een schuifpoort de tuin was ingestapt van perceel [adres] te Alkmaar. [naam getuige 2] verklaart dat hij één wikkel cocaïne bij zich heeft die hij net heeft gekocht bij het tuinhuis achter de woning aan de [adres] te Alkmaar. Hij heeft daarvoor € 60,-- betaald en het was de tweede keer dat hij daar drugs had gekocht.
Op vrijdag 30 januari 2009 is de getuige [naam getuige 3] staande gehouden nadat hij zojuist uit de steeg ter hoogte van het perceel [adres] te Alkmaar was gekomen. Desgevraagd gaf de getuige aan dat hij een wikkel met cocaïne bij zich had en dat hij die had gekocht voor € 60,-- in het tuinhuis dat via de steeg te bereiken is en waar hij altijd voor cocaïne terecht kon. Hij deed dat wel vaker .
Op 15 april 2009 verklaart [naam getuige 3] dat hij daar koopt omdat het goed en vertrouwd spul is. Je betaalt voor een gram € 60,-- en voor een halve gram € 30,-- Je gaat de steeg in en komt bij een poort. Die schuif je open. Je komt dan bij het tuinhuisje. Je zegt wat je wilt hebben, je geeft geld en krijgt een pakje. De getuige verklaart dat hij daar drie verschillende gezichten gezien heeft en dat hij daar ongeveer anderhalf jaar cocaïne gekocht heeft. De vrouw die daar in dat huis woonde kwam ook in het tuinhuis, maar zij dealde niet. Zij zorgde voor koffie, maar wist er, aldus de getuige, natuurlijk vanaf. Iedereen wist het.
Aan [naam getuige 3] wordt een foto van de verdachte [naam medeverdachte] getoond. Daarop verklaart [naam getuige 3] dat hij van hem de cocaïne heeft gekocht en een enkele keer van iemand anders. Sinds eind december 2006 komt hij op het adres. Wanneer aan [naam getuige 3] een foto wordt getoond van [naam verdachte] herkent hij haar als de vrouw die daar woont en in het tuinhuis koffie komt brengen.
Op woensdag 11 maart 2009, tussen 13.20 uur en 14.23 uur vindt een observatie plaats van de woning aan de [adres] te Alkmaar. Tijdens de observatie blijkt dat 4 personen de steeg naast de woning inlopen en kort daarna weer uitlopen .
Op 12 maart 2009 hebben de verbalisanten opnamen die op 11 maart 2009 tussen 15.52 uur en 22.39 uur gemaakt zijn, bekeken. Op deze beelden zijn de steeg naast de [adres],het tuinhuis in de achtertuin van die woning, alsmede de toegangsdeur naar het tuinhuis en de poort naar de achtertuin te zien. Uit de beelden blijkt dat in genoemde periode 37 verschillende personen het tuinhuis binnengaan en na enkele tientallen seconden weer vertrekken. Een aantal personen wordt door de politie ambtshalve herkend. Om 18.26 uur (pagina 24) wordt gezien dat [naam verdachte] binnen in het tuinhuis staat .
Op 13 maart 2009 wordt de woning van 14.45 uur tot 16.00 uur geobserveerd. Gezien wordt dat het tuinhuis door 11 verschillende personen wordt bezocht, die na korte tijd weer vertrekken .
Op woensdag 18 maart 2009 wordt om 12.45 uur begonnen met de observatie van het tuinhuis van de [adres]. Daarbij worden wederom verschillende personen gezien die een kort bezoek brengen aan het tuinhuis.
Waargenomen wordt dat omstreeks 14.35 uur een man naar binnen gaat, kort daarna weer naar buiten komt en wegrijdt in een auto voorzien van het kenteken [kenteken 1].
Omstreeks 14.47 uur gaat een man naar binnen, die kort hierna weer naar buiten komt en wegrijdt in een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 2].
Omstreeks 15.39 uur gaat een man naar binnen , die kort hierna weer naar buiten komt en wegrijdt in een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] .
De bestuurders van de hiervoor vermelde personenauto’s, te weten [naam getuige 6], [naam getuige 4] en [naam getuige 5], worden, kort na hun bezoek aan het tuinhuis op het adres [adres], aangehouden en gecontroleerd op de aanwezigheid van drugs.
[naam getuige 5] verklaart dat hij een wikkel cocaïne op zak heeft en dat hij op datzelfde adres al in 2004, dus al vijf jaar drugs koopt bij dezelfde man. Bij zijn tweede verhoor verklaart [naam getuige 5] letterlijk: “ Jullie weten toch ook wel dat die drugs bij [naam verdachte] vandaan komen”.
[naam getuige 4] verklaart ten aanzien van de bij hem aangetroffen drie wikkels, dat er twee in zijn linkerzak van zijn spijkerbroek zaten en er één op de stoel van zijn auto lag. Hoewel [naam getuige 4] niet direct belastend over [naam medeverdachte] en [naam verdachte] verklaart, geeft hij wel aan waar hij vandaan komt en dat de persoon die thuis was, een man is, kaal en van een jaar of 40. Het is volgens [naam getuige 4] een logische verklaring dat de drugs daar vandaan komen.
[naam getuige 6] verklaart dat hij de cocaïne bij [naam verdachte] heeft gekocht. Niet van [naam verdachte] zelf, maar van een jongen. Hij koopt bij [naam] of bij [naam medeverdachte]. [naam medeverdachte] is de man of de ex-man van [naam verdachte]. Het hangt er maar net van af wie er zit. Hij koopt op dat adres vanaf 12 december 2008, gemiddeld drie keer per week. Tijdens het verhoor van 15 april 2009 herkent [naam getuige 6] [naam medeverdachte] op een aan hem getoonde foto.
De inhoud van de bij [naam getuige 5], [naam getuige 4] en [naam getuige 6] aangetroffen wikkels is getest op de aanwezigheid van stoffen, zoals genoemd in de Opiumwet. Het poeder wordt getest met test 13 van de ODV testset, waarbij een blijvend blauwe verkleuring optrad, hetgeen een indicatie geeft voor de aanwezigheid van cocaïne.
Op 28 maart 2009 verklaart de getuige [naam getuige 7] dat bij [naam verdachte] op zijn minst 40 klanten per dag komen en dat de cocaïne in wikkels wordt verkocht. Als er niets op staat dan is het een halve gram en als er een streep op staat, is het één gram. Alleen [naam medeverdachte] en [verdachte] weten waar de cocaïne vandaan komt. Er wordt volgens [naam getuige 7] ook veel weggegeven door [naam verdachte]. Niet door [naam medeverdachte], die is de zakenman.
De rechtbank acht de op 17 juli 2009 door [naam getuige 7] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring (waarin hij terugkomt op zijn op 28 en 29 maart 2009 afgelegde verklaringen en waarin hij onder meer aangeeft dat hij degene is die cocaïne uit het tuinhuis verkoopt) niet geloofwaardig en zal die dan ook niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank wijst hierbij op het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2009 waaruit blijkt dat [naam getuige 7] bij de GGD-arts [naam arts] heeft aangegeven dat hij de avond voor zijn aanhouding (op 26 maart 2009) ineens 60 mg methadon en 20 mg diazepan had gekregen. De door de GGD-arts voorgeschreven hoeveelheid methadon had naar de mening van [naam arts] echter voor [naam getuige 7] geen nadelige gevolgen en heeft zijn beoordelingsvermogen niet beïnvloed. De door [naam getuige 7] gemaakte opmerking dat met de verstrekte medicijnen een olifant kan worden geveld, wordt door [naam arts] niet onderschreven.
Ter terechtzitting heeft de verdachte onder meer verklaard dat zij gehuwd is met haar medeverdachte [naam medeverdachte] en dat zij weet dat hij een drugsgebruiker is. Zij kwam regelmatig in het tuinhuis, maar verklaart niets geweten te hebben van de handel in verdovende middelen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat medeverdachte [naam medeverdachte], samen met anderen, in de periode 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 vanuit het tuinhuis op het adres [adres] te Alkmaar heeft gehandeld in cocaïne. Uit de observaties blijkt dat het een komen en gaan was van een groot aantal mensen, die slechts zeer kort het tuinhuis bezochten. Een aantal van deze bezoekers is staande gehouden en gecontroleerd op het bezit van verdovende middelen. Bij een aantal personen is daadwerkelijk cocaïne aangetroffen; cocaïne die was gekocht in het tuinhuis op het adres [adres] te Alkmaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan
- gelet hierop - niet worden volgehouden dat het hier slechts ging om regulier vrienden- en/of familiebezoek.
Op 17 juli 2009 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken een schouw uitgevoerd in en bij de woning (en de tuin van de woning) gelegen aan de [adres] te Alkmaar . Uit het proces-verbaal van de schouw met de daarbij gevoegde foto’s kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat de afstand van de woning van verdachte ten opzichte van het betreffende tuinhuis klein is. Gelet op het voorgaande en mede gelet op de verklaringen van diverse getuigen dat verdachte zeer regelmatig in het tuinhuis was, kan het naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet zijn ontgaan dat haar tuinhuis veelvuldig en kortdurend werd bezocht door een groot aantal personen. Voorts is de verdachte er van op de hoogte dat medeverdachte [naam medeverdachte] verdovende middelen gebruikt. Verdachte moet dan ook op de hoogte zijn geweest van het feit dat vanuit haar tuinhuis gehandeld werd in verdovende middelen.
De rechtbank betrekt hierbij de op naam van verdachte staande justitiële documentatie. Uit die documentatie blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is voor feiten de Opiumwet betreffend. De rechtbank wijst hierbij op een vonnis van de politierechter Alkmaar van 7 maart 2007, waarin verdachte tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet over de periode 1 november 2004 tot en met 22 november 2005.
Ondanks dat verdachte er van op de hoogte was dat er vanuit haar tuinhuis in cocaïne werd gehandeld, heeft zij het tuinhuis beschikbaar gesteld voor die handel en is zij dat blijven doen en heeft zij geen enkele poging ondernomen hieraan een einde te maken. Ook heeft zij er zich niet op andere wijze van gedistantieerd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat er vanuit haar tuinhuis in cocaïne werd gedeald. Desondanks heeft zij haar tuinhuis hiervoor ter beschikking gesteld. Bovendien schonk verdachte daar koffie. Dat maakt haar naar het oordeel van de rechtbank medeplichtig aan de door medeverdachte [naam medeverdachte] in vereniging gepleegde handel in cocaïne over de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009. Dat verdachte in deze periode niet altijd thuis verbleef, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
F. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
[naam medeverdachte] en anderen op tijdstippen in de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de gemeente Alkmaar telkens opzettelijk hebben verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
bij het plegen van welke misdrijven zij, verdachte, in de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de gemeente Alkmaar opzettelijk middelen heeft verschaft door het tuinhuis bij haar woning voor de handel in cocaïne ter beschikking te stellen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid tot het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
A. De eis van de officier van justitie:
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 40 maanden, met aftrek van de periode dat de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
B. Het standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde.
C. Feitgerelateerde factoren
Verdachte heeft zich gedurende een groot aantal jaren schuldig gemaakt aan medeplichtigheid tot het medeplegen van handel in cocaïne. Cocaïne, eenmaal in handen van gebruikers, levert grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen moeten bekostigen. Hierdoor wordt aan de samenleving ernstige schade toegebracht.
D. Verdachte gerelateerde factoren
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van opiumdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de gezondheidstoestand van verdachte.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Voor het bepalen van de straf is de rechtbank uitgegaan van de door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren (LOVS) gehanteerde oriëntatiepunten, laatstelijk bijgewerkt op 21 juni 2009. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende een periode van 6 tot 12 maanden wordt als oriëntatiepunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank houdt er bij de bepaling van de strafmaat rekening mee, dat verdachte als medeplichtige dient te worden aangemerkt.
De rechtbank zal verdachte een straf opleggen die past bij de ernst van de misdrijven, de rol van verdachte daarbij, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het strafblad van verdachte.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 48, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10.Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 (VIER EN TWINTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2009.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.