Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4693

Datum uitspraak2009-08-04
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810149-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

40 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk voor het medeplegen van handel in cocaïne gedurende ruim 3 jaar; gebruik enkelvoudige fotoconfrontatie alsonderdeel van het bewijs (in combinatie met getuigenverklaring) toelaatbaar.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14.810149-09 (P) Datum uitspraak: 4 augustus 2009 VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [naam verdachte], geboren te [geboortedatum en geboorteplaats], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats], thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, HvB Zwaag, De Compagnie 1 te Zwaag. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsmotivering A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit. B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent te hebben gehandeld in cocaïne. C. Beoordeling van de tenlastelegging: Op 11 april 2005 wordt door [naam getuige 8] bij de politie gemeld dat er cocaïne zou worden verstrekt in de achtertuin van een woning aan de [adres] te Alkmaar. Dit zou gebeuren vanuit een tuinhuisje. Uit een onderzoek door de politie, gestart naar aanleiding van deze verklaring, blijkt dat er met regelmaat aanloop was bij het steegje naast de woning van [adres]. Via deze steeg kom je bij de achtertuin van de [adres]. De hoofdbewoonster is [naam medeverdachte]. In het BPS-systeem (Basis Politie Systeem) komt [naam medeverdachte] met regelmaat voor als het gaat over meldingen van handel in harddrugs. Op 22 november 2005 is een inval geweest in het tuinhuis van [naam medeverdachte]. Hierbij zijn 50 wikkels en is handelsgeld aangetroffen. Op 5 juni 2006 meldt [naam getuige 8] dat de handel bij [naam medeverdachte] weer volledig op gang was . Op 4 november 2008 wordt de getuige [naam getuige 1], nadat hij zich kort daarvoor heeft opgehouden in de steeg naast de woning van [naam medeverdachte], aangehouden. Bij hem worden, nadat hij verklaard heeft drugs bij zich te hebben, twee zogenaamde snowseals aangetroffen (envelopjes waar drugs in worden verpakt) Hij verklaart 1.5 gram cocaïne te hebben gekocht in het tuinhuisje achter de woning in de [adres] van een oudere man. Bij zijn verhoor op 29 april 2009 toont de politie de getuige een tweetal foto’s van de verdachte [naam verdachte] . De getuige herkent de man op de foto als de verkoper van de cocaïne. Hij kocht ook van andere mannen in het tuinhuisje. Wanneer een foto van [naam medeverdachte] aan de getuige wordt getoond, herkent hij haar als de vrouw die daar woont en verklaart hij dat zij vaak in het tuinhuisje was, maar dat zij zich niet bemoeide met de verkoop. Desgevraagd verklaart de getuige al 4 of 5 jaar op het adres [adres] te komen. In al die jaren was de man van de foto daar ook en was hij het die het meeste cocaïne aan hem verkocht. Op 22 december 2008 wordt de getuige [naam getuige 2] gecontroleerd op het bezit van cocaïne, nadat gezien was dat hij kort daarvoor via een schuifpoort de tuin was ingestapt van perceel [adres] te Alkmaar. [naam getuige 2] verklaart dat hij één wikkel cocaïne bij zich heeft die hij net heeft gekocht bij het tuinhuis achter de woning aan de [adres] te Alkmaar. Hij heeft daarvoor € 60,-- betaald en het was de tweede keer dat hij daar drugs had gekocht. Op vrijdag 30 januari 2009 is de getuige [naam getuige 3] staande gehouden nadat hij zojuist uit de steeg ter hoogte van het perceel [adres] te Alkmaar was gekomen. Desgevraagd gaf de getuige aan dat hij een wikkel met cocaïne bij zich had en dat hij die had gekocht voor € 60,-- in het tuinhuis dat via de steeg te bereiken is en waar hij altijd voor cocaïne terecht kon. Hij deed dat wel vaker . Op 15 april 2009 verklaart [naam getuige 3] dat hij daar koopt omdat het goed en vertrouwd spul is. Je betaalt voor een gram € 60,-- en voor een halve gram € 30,-- Je gaat de steeg in en komt bij een poort. Die schuif je open. Je komt dan bij het tuinhuisje. Je zegt wat je wilt hebben, je geeft geld en krijgt een pakje. De getuige verklaart dat hij daar drie verschillende gezichten gezien heeft en dat hij daar ongeveer anderhalf jaar cocaïne gekocht heeft. De vrouw die daar in dat huis woonde kwam ook in het tuinhuis, maar zij dealde niet. Zij zorgde voor koffie, maar wist er, aldus de getuige, natuurlijk vanaf. Iedereen wist het. Aan [naam getuige 3] wordt een foto van de verdachte [naam verdachte] getoond. Daarop verklaart [naam getuige 3] dat hij van hem de cocaïne heeft gekocht en een enkele keer van iemand anders. Sinds eind december 2006 komt hij op het adres. Wanneer aan [naam getuige 3] een foto wordt getoond van medeverdachte [naam medeverdachte] herkent hij haar als de vrouw die daar woont en in het tuinhuis koffie komt brengen. Op woensdag 11 maart 2009, tussen 13.20 uur en 14.23 uur vindt een observatie plaats van de woning aan de [adres] te Alkmaar. Tijdens de observatie blijkt dat 4 personen de steeg naast de woning inlopen en kort daarna weer uitlopen . Op 12 maart 2009 hebben de verbalisanten opnamen die op 11 maart 2009 tussen 15.52 uur en 22.39 uur gemaakt zijn, bekeken. Op deze beelden zijn de steeg naast de [adres],het tuinhuis in de achtertuin van die woning, alsmede de toegangsdeur naar het tuinhuis en de poort naar de achtertuin te zien. Uit de beelden blijkt dat in genoemde periode 37 verschillende personen het tuinhuis binnengaan en na enkele tientallen seconden weer vertrekken. Een aantal personen wordt door de politie ambtshalve herkend. Om 18.26 uur (pagina 24) wordt gezien dat medeverdachte [naam medeverdachte] binnen in het tuinhuis staat . Op 13 maart 2009 wordt de woning van 14.45 uur tot 16.00 uur geobserveerd. Gezien wordt dat het tuinhuis door 11 verschillende personen wordt bezocht, die na korte tijd weer vertrekken . Op woensdag 18 maart 2009 wordt om 12.45 uur begonnen met de observatie van het tuinhuis van de [adres]. Daarbij worden wederom verschillende personen gezien die een kort bezoek brengen aan het tuinhuis. Waargenomen wordt dat omstreeks 14.35 uur een man naar binnen gaat, kort daarna weer naar buiten komt en wegrijdt in een auto voorzien van het kenteken [kenteken 1]. Omstreeks 14.47 uur gaat een man naar binnen, die kort hierna weer naar buiten komt en wegrijdt in een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 2]. Omstreeks 15.39 uur gaat een man naar binnen , die kort hierna weer naar buiten komt en wegrijdt in een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] . De bestuurders van de hiervoor vermelde personenauto’s, te weten [naam getuige 6], [naam getuige 5] en [naam getuige 4], worden, kort na hun bezoek aan het tuinhuis op het adres [adres], aangehouden en gecontroleerd op de aanwezigheid van drugs. [naam getuige 4] verklaart dat hij een wikkel cocaïne op zak heeft en dat hij op datzelfde adres al in 2004, dus al vijf jaar drugs koopt bij dezelfde man. Bij zijn tweede verhoor verklaart [naam getuige 4] letterlijk: “ Jullie weten toch ook wel dat die drugs bij [naam medeverdachte] vandaan komen”. [naam getuige 5] verklaart ten aanzien van de bij hem aangetroffen drie wikkels, dat er twee in zijn linkerzak van zijn spijkerbroek zaten en er één op de stoel van zijn auto lag. Hoewel [naam getuige 5] niet direct belastend over verdachte en [naam medeverdachte] verklaart, geeft hij wel aan waar hij vandaan komt en dat de persoon die thuis was, een man is, kaal en van een jaar of 40. Het is volgens [naam getuige 5] een logische verklaring dat de drugs daar vandaan komen. [naam getuige 6] verklaart dat hij de cocaïne bij [naam medeverdachte] heeft gekocht. Niet van [naam medeverdachte] zelf, maar van een jongen. Hij koopt bij [naam] of bij [naam verdachte]. [naam verdachte] is de man of de ex-man van [naam medeverdachte]. Het hangt er maar net van af wie er zit. Hij koopt op dat adres vanaf 12 december 2008, gemiddeld drie keer per week. Tijdens het verhoor van 15 april 2009 herkent [naam getuige 6] verdachte [naam verdachte] op een aan hem getoonde foto. De inhoud van de bij [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] aangetroffen wikkels is getest op de aanwezigheid van stoffen, zoals genoemd in de Opiumwet. Het poeder wordt getest met test 13 van de ODV testset, waarbij een blijvend blauwe verkleuring optrad, hetgeen een indicatie geeft voor de aanwezigheid van cocaïne. Op 28 maart 2009 verklaart de getuige [naam getuige 7] dat bij [naam medeverdachte] op zijn minst 40 klanten per dag komen en dat de cocaïne in wikkels wordt verkocht. Als er niets op staat dan is het een halve gram en als er een streep op staat, is het één gram. Alleen [naam verdachte] en [naam medeverdachte] weten waar de cocaïne vandaan komt. Er wordt volgens [naam getuige 7] ook veel weggegeven door [naam medeverdachte]. Niet door [naam verdachte], die is de zakenman. De rechtbank acht de op 17 juli 2009 door [naam getuige 7] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring (waarin hij terugkomt op zijn op 28 en 29 maart 2009 afgelegde verklaringen en waarin hij onder meer aangeeft dat hij degene is die cocaïne uit het tuinhuis verkoopt) niet geloofwaardig en zal die dan ook niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank wijst hierbij op het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2009 waaruit blijkt dat [naam getuige 7] bij de GGD-arts [naam arts] heeft aangegeven dat hij de avond voor zijn aanhouding (op 26 maart 2009) ineens 60 mg methadon en 20 mg diazepan had gekregen. De door de GGD-arts voorgeschreven hoeveelheid methadon had naar de mening van [naam arts] echter voor [naam getuige 7] geen nadelige gevolgen en heeft zijn beoordelingsvermogen niet beïnvloed. De door [naam getuige 7] gemaakte opmerking dat met de verstrekte medicijnen een olifant kan worden geveld, wordt door [naam arts] niet onderschreven. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. D. Bespreking van de verweren De raadsman heeft aangevoerd dat de bij de getuigen [naam getuige 1], [naam getuige 4] en [naam getuige 6] inbeslaggenomen wikkels middels een narcotest zijn getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. Nu een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut terzake ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat het hier gaat om cocaïne. Daarnaast wordt genoemde narcotest niet ondersteund door zogenoemde gebruikersverklaringen, waaruit kan worden afgeleid dat het hier om een materiaal bevattende cocaïne handelt. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat het bewijs dat de inhoud van de inbeslaggenomen wikkels cocaïne bevat, alleen geleverd zou kunnen worden door een combinatie van de uitslag van een indicatietest en een zogenaamde gebruikersverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling geen steun in de wet en de jurisprudentie. Ook in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie wordt dit naar het oordeel van de rechtbank niet als eis gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de uitslag van de narcotest voldoende ondersteund door de verklaringen van de gebruikers [naam getuige 4] en [naam getuige 6]. Immers, zij verklaren dat zij meermalen op het adres [adres] cocaïne hebben gekocht en dat zij voor een gram € 60,-- en voor een halve gram € 30,-- betaalden. Het is algemeen bekend dat deze prijs een reële prijs is voor cocaïne van goede kwaliteit. De rechtbank wijst in dit verband ook nog op de hiervoor weergegeven verklaringen van de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 2] die ook deze prijs noemen. 2. De raadsman twijfelt aan de juistheid van de waarnemingen door de politie gedurende de observaties. Gelet op de positie van de observatiecamera kan niet worden waargenomen wat er zich in het tuinhuis afspeelt. Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. In het reeds aangehaalde proces-verbaal bevindingen van 13 maart 2009 wordt gerelateerd dat de politie de beschikking heeft over beelden waarop de steeg naast de [adres], het tuinhuis in de achtertuin van de woning, alsmede de toegangsdeur naar het tuinhuis en de poort naar de achtertuin te zien zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze, op ambtseed gerelateerde, waarnemingen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de raadsman gelegen bij twijfel hierover de beelden op te vragen. 3. De raadsman stelt zich op het standpunt dat slechts twee van de getuigenverklaringen, te weten die van de getuige [naam getuige 3] en [naam getuige 1], belastend zijn voor de verdachte. De raadsman is echter van mening dat deze verklaringen niet tot bewijs kunnen dienen, omdat beide getuigen tijdens het verhoor geconfronteerd zijn met een foto van de verdachte. De politie had echter geen gebruik mogen maken van deze methode van enkelvoudige fotoconfrontatie, nu door beide getuigen verklaard is dat meerdere personen drugs verkochten in het tuinhuis. In dat geval had het naar de mening van de raadsman voor de hand gelegen dat meerdere foto’s aan de getuigen zouden zijn getoond. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs behoedzaamheid op haar plaats is. Dat klemt temeer in het geval een enkelvoudige fotoconfrontatie het dragende en/of enige bewijs vormt. Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake. De enkelvoudige fotoconfrontatie vormt een onderdeel van het bewijs en draagt daaraan slechts in geringe mate bij. Immers, in zijn eerste verhoor bij de politie d.d. 18 maart 2009 heeft de getuige [naam getuige 6] verklaard dat hij drugs koopt bij [naam] of [naam verdachte] en dat [naam verdachte] de man of ex-man van [naam medeverdachte] is. De rechtbank stelt vast dat de getuige de verdachte goed kent. Gelet hierop kon de politie volstaan met het slechts tonen van een foto van de verdachte. Dit geldt naar oordeel van de rechtbank evenzeer voor de getuige [naam getuige 3]. De rechtbank stelt vast dat het confronteren van deze getuige met de foto van de verdachte (en niet ook nog tegelijkertijd met andere foto’s) wel degelijk als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs kan dienen. [naam getuige 3] heeft immers verklaard drie verschillende gezichten te hebben gezien in het tuinhuis als hij cocaïne kocht en dat hij de verdachte van de hem getoonde foto herkent als één van die drie. De rechtbank is van oordeel dat in de context van deze verklaring de enkelvoudige fotoconfrontatie toelaatbaar is. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2005 tot en met 18 maart 2009 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 6. De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. 7. De strafoplegging A. De eis van de officier van justitie: De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 40 maanden, met aftrek van de periode dat de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft verbleven. B. Het standpunt van de verdediging: De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde feit. C. Feitgerelateerde factoren Verdachte heeft samen met anderen over een groot aantal jaren gehandeld in cocaïne. Cocaïne, eenmaal in handen van gebruikers, levert grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen moeten bekostigen. Hierdoor wordt aan de samenleving ernstige schade toegebracht. D. Verdachte gerelateerde factoren: De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van handel in harddrugs tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat in beginsel oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. Voor het bepalen van de straf is de rechtbank uitgegaan van de door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren (LOVS) gehanteerde oriëntatiepunten, laatstelijk bijgewerkt op 21 juni 2009. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende een periode van 6 tot 12 maanden wordt als oriëntatiepunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank zal verdachte een straf opleggen die past bij de ernst van de feiten en de periode gedurende welke de feiten zijn gepleegd, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Nu de verdachte terzake handel in hard drugs een zogenaamde first-offender is, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. Beslissing Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 40 (VEERTIG) MAANDEN. Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (TWAALF) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Westdorp, voorzitter, mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg en mr. M.E. Francke, rechters, in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2009. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.