Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4692

Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5703 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het niet om de (precieze) diagnose, maar om de uit de gediagnosticeerde aandoening volgende beperkingen voor het verrichten van arbeid. Juiste Functionele Mogelijkheden Lijst. De Raad ziet geen aanleiding om zelf een medisch deskundige te benoemen. De Raad overweegt dat de geschiktheid van de geduide functies afdoende is toegelicht.


Uitspraak

07/5703 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 september 2007, 07/323 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 15 april 2008 heeft de gemachtigde van appellant een nader stuk ingezonden waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski van 24 april 2008. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008. Voor appellant is verschenen mr. J.E. Jalandoni, kantoorgenoot van mr. Vleugel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.2. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 juli 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 februari 2006 is afgenomen naar minder dan 15%. 1.3. Appellant heeft tegen besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 december 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, het geheel van de omtrent appellant beschikbare medische gegevens overziend, geen aanknopingspunten gevonden om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. 3.1. Appellant voert in hoger beroep aan dat de diagnose die de – door het Uwv ingeschakelde – psychiater J. IJsselstein heeft gesteld niet juist is. Appellant wijst daarbij op de (uiteenlopende) diagnoses die zijn behandelaars hebben gesteld. Appellant onderkent dat niet van doorslaggevend belang is welke diagnose bij een betrokkene (precies) wordt gesteld; volgens hem is het echter niet acceptabel dat sprake is van diverse, in ernst uiteenlopende, diagnoses. 3.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Met de rechtbank en met overneming van de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv, mede op basis van de door de psychiater J. IJsselstein uitgevoerde expertise, vastgestelde medische beperkingen. 4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt de Raad als volgt. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het niet om de (precieze) diagnose, maar om de uit de gediagnosticeerde aandoening volgende beperkingen voor het verrichten van arbeid. De Raad stelt dienaangaande vast dat de psychiater IJsselstein in zijn rapport van 12 december 2005 – onder het stellen van de diagnose depressieve stoornis, licht van ernst, chronisch van duur, licht geagiteerd (nagebootste stoornis, simulatie niet uitgesloten) – duidelijke beperkingen heeft geformuleerd. Gesteld noch gebleken is dat deze beperkingen op onjuiste dan wel onvolledige wijze zijn vertaald in de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst. Naar aanleiding van de bij brief van 15 april 2008 ingezonden verklaring van de aan Altrecht Geestelijke Gezondheidszorg verbonden psychiater P. Janssen van 11 april 2008 overweegt de Raad nog dat hij zich kan vinden in de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts Seleski in diens reactie van 24 april 2008. Uit de in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie kan ook naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat de door het Uwv aangenomen beperkingen onvoldoende recht doen aan de psychische klachten van appellant. 4.3. Bij gebrek aan de daarvoor vereiste twijfel aan de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch onderzoek van het Uwv ziet de Raad geen aanleiding om zelf een medisch deskundige te benoemen. 4.4. Ten aanzien van de met de beoordeling van de medische grondslag nauw verweven vraag of de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt, overweegt de Raad dat de geschiktheid van de geduide functies voor appellant met de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapportages afdoende is toegelicht. 4.5. Gelet op het bovenstaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009. (get.) H. Bedee. (get.) M.D.F. de Moor. EV