
Jurisprudentie
BJ4679
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5604 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5604 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Dat de totaalbelasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te groot zou zijn is door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport voldoende weersproken. Geen overschrijding medische urenbeperking. Functiebelasting wordt niet overschreden.
Uitspraak
07/5604 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2007, 06/7544 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Scholtus, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scholtus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 3 mei 2002 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster van een kantoorpand na een val van een trap. Nadien ontwikkelde zij psychische klachten. Met ingang van 2 mei 2003 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Bij de eerstejaarsherbeoordeling in 2004 is appellante ongewijzigd 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden. Beide besluiten zijn gebaseerd op het oordeel van het Uwv dat appellante met haar fysieke en psychische beperkingen niet geschikt is voor haar maatgevende arbeid als schoonmaakster en evenmin voor gangbare arbeid.
1.2. In verband met een eenmalige herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is appellante op 26 juli 2005 door de verzekeringsarts gezien. Op basis van de spreekuurbevindingen en een schrijven van 2 september 2005 van de behandelend psychiater J. Vink heeft de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 september 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige appellante, in het bijzonder gelet op een medische urenbeperking, ongeschikt bevonden voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster gedurende 36,3 uren per week. Met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige passende parttime functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 58,17%. Bij besluit van 4 november 2005 is de WAO-uitkering van appellante per 27 december 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML onderschreven en de bezwaararbeidsdeskundige heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige. Bij besluit van 10 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat ten onrechte is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven nu haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld en zij derhalve niet de geselecteerde functies kan vervullen. Voorts zijn arbeidskundige grieven aangevoerd. Het Uwv heeft dit standpunt betwist en desgevraagd een nadere toelichting op de arbeidskundige grondslag gegeven.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig te achten en geen medische stukken zijn ingebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van deze verzekeringsartsen. De Raad kent met de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank meer gewicht toe aan de visie van de psychiater Vink van 2 september 2005 dan aan het oordeel van de psychiater V.M. Artist van 15 juni 2007, omdat dit laatste oordeel dateert van ver na de datum in geding en appellante eerst een jaar na die datum bij deze psychiater onder behandeling is gekomen.
4.2. De stelling van de gemachtigde van appellante, dat zij in 2005 door de verzekeringsarts veel minder beperkt is geacht dan in 2004 bij een gelijk gebleven medische situatie en dat het oordeel van de verzekeringsarts met betrekking tot de situatie in 2005 derhalve extra motivering behoeft, treft geen doel. De Raad stelt vast dat het standpunt van de verzekeringsarts in 2005, anders dan in 2004, mede is gebaseerd op het oordeel van de behandelend psychiater Vink en in zoverre voldoende zorgvuldig is gemotiveerd. Overigens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 juli 2006 opgemerkt dat de in 2004 in rubriek I en II van de FML vastgestelde beperkingen retrospectief bezien als (veel) te fors moeten worden aangemerkt.
4.3. Dat de totaalbelasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te groot zou zijn, ook al blijft ieder belastingaspect binnen de grenzen van de voor appellante toegestane belastbaarheid, is door de bezwaarbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 maart 2009 voldoende weersproken, De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde van appellante dit standpunt niet met nadere (medische) gegevens heeft onderbouwd.
4.4. Dat de functie van medewerker tuinbouw (Sbc 111010), waarbij dagelijks 4,25 uur per dag wordt gewerkt, de belastbaarheid van appellante overtreft omdat het maximaal aantal uren per dag beperkt zou zijn tot 4 uur per dag, berust op een onjuiste interpretatie van de FML van 13 september 2005. Nu de verzekeringsarts die medische urenbeperking voor het eerst in die FML heeft gekwantificeerd op ”gemiddeld niet meer dan ongeveer 4 uur per dag werken” is van een overschrijding geen sprake.
4.5. Dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van appellante heeft gepasseerd, dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc 111334) niet geschikt zou zijn omdat die functie qua werkzaamheden vergelijkbaar is met de maatmanfunctie waarvoor zij ongeschikt werd geacht, kan de Raad niet onderschrijven. De Raad stelt met de rechtbank vast dat in ieder geval de medische urenbeperking al een belemmering vormt om het eigen werk in volle omvang medisch geschikt te achten. Nu een (exacte) kwantificering van de overige belastingaspecten in de maatgevende functie ontbreekt, kan bezwaarlijk een vergelijking met de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen plaatsvinden. De Raad voegt daaraan toe dat een vergelijking van de functiebelasting van laatstgenoemde functie met de FML van 13 september 2005 tot de conclusie leidt dat de belastbaarheid van appellante in die functie niet wordt overschreden.
4.6. Ook de stelling van de gemachtigde van appellante dat de functie van industrieel schoonmaker (Sbc 111110) gelet op de wisselingen van het werkrooster, afhankelijk van het seizoen - hoog- of naseizoen -, en het werkaanbod niet voldoet aan de door de verzekeringsarts gestelde eis dat appellante is aangewezen op regelmaat treft geen doel. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad opgemerkt dat een dergelijke wisseling niet zonder meer strijdig is met de door de verzekeringsarts aangegeven noodzaak van regelmaat, nu die regelmaat er per (hoog- en na-)seizoen wel is. Daarbij merkt de Raad op dat het eventueel wegvallen van deze reservefunctie geen consequenties heeft voor de onderhavige schatting nu de aan de schatting ten grondslag gelegde functies gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onverminderd de schatting kunnen dragen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
KR