Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4678

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5513 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad stelt vast dat in de FML rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad stelt vast dat, als de functies met een belasting op de items ‘stof, rook, gassen en dampen’ en ‘huidcontact’ zouden komen te vervallen, er voldoende functies resteren die de schatting kunnen dragen. Geen urenbeperking.


Uitspraak

07/5513 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 augustus 2007, 06/2517 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Hij heeft specialistische informatie ingezonden, gegevens van de huisarts van appellant en een rapportage van een arbeidsdeskundige van het Uwv van 2 juli 2008. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapportages van zijn bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige. He onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Voor appellant verscheen zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is uitgevallen na een myocardinfarct en een daarop volgende ernstige anafylactische shock bij catherisatie. Hij ontvangt sinds 19 april 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 14 augustus 2006 ingetrokken. Ter voorbereiding van dit besluit won de verzekeringsarts neuropsychologische expertise in bij een psycholoog, een neuropsycholoog en een psychiater verbonden aan het Psycho-medisch streekcentrum Vijverdal en vroeg hij informatie van de huisarts van appellant. De beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft hij, uitgaande van een stabiele cardiale situatie met minimale motore restverschijnselen en stemmingsproblematiek, neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige selecteerde functies, die voor appellant rekening houdend met zijn beperkingen geschikt zijn, en berekende een resterend verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. 1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2006 ongegrond verklaard bij besluit van 6 november 2006 (bestreden besluit). De bezwaarverzekeringsarts zag in de niet nader onderbouwde opvatting van de huisarts dat appellant niet in staat is om hele dagen te werken geen reden voor aanpassing van de FML. De bezwaararbeidsdeskundige kwam bij zijn onderzoek tot de conclusie dat de belasting in enkele van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant overschrijdt. Er resteren acht functies die wel geschikt geacht worden. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit alle beschikbare medische informatie niet volgt dat met de opgestelde FML de functionele mogelijkheden van appellant zijn onderschat. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in zijn opvatting dat de in de door appellant ingebrachte rapportage van de psycholoog C. van den Heuvel, verbonden aan het Centrum voor arbeidsperspectief Hoensbroeck, beschreven beperkingen zijn gestoeld op appellants eigen en daardoor subjectieve beleving van zijn mogelijkheden en beperkingen. De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van appellant dat beperkingen moeten worden aangenomen voor gassen en dampen al dan niet in combinatie met huidcontact geen onderbouwing vindt in de beschikbare medische gegevens. De rechtbank acht voldoende toegelicht dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. 3. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar brieven van de cardioloog, de internist-allergoloog en de revalidatiearts, die hem in de periode van 1998 tot 2001 hebben behandeld, de medische beoordeling opnieuw ter discussie gesteld. Hij heeft betoogd dat hij in zijn dagelijks functioneren traag is en veel fouten maakt, dat zijn misselijkheid in de ochtend een urenbeperking noodzakelijk maakt en dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Korte tijd na de datum in geding heeft hij een suïcidepoging ondernomen. In verband met de kans op een allergische reactie zijn alle functies waarin hij met stof, rook, gassen en dampen in aanraking kan komen en alle functies met een vermelding bij het item ‘huidcontact’ voor hem niet geschikt. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. De Raad stelt vast dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de verwoording van de beperkingen van appellant in de FML rekening hebben gehouden met de cardiale situatie en de stemmingsproblematiek. Beperkingen in verband met cognitieve stoornissen en mogelijke allergische reacties en een urenbeperking hebben zij niet willen aannemen. 4.2. De Raad vindt in de beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat de beperkingen in verband met de stemmingsproblematiek zijn onderschat. In zijn brief aan de verzekeringsarts van 4 december 2005 meldde de huisarts van appellant dat de behandeling van de depressiviteit met medicatie een redelijk resultaat had. Uit de brief van de huisarts van 6 juli 2006 valt niet af te leiden dat de stemmingsproblematiek verergerde. De suïcidepoging op 28 september 2006 en het feit dat, zoals uit de door appellant ingebrachte arbeidskundige rapportage van 2 juli 2008 blijkt, het Uwv vanaf 28 september 2006 volledige arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen, is onvoldoende om de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML ontoereikend te achten. Er is immers geen medische informatie waaruit volgt dat op de datum in geding, 14 augustus 2006, al sprake was van een psychische gesteldheid van appellant die beduidend slechter was dan de huisarts in zijn brief van 6 juli 2006 beschreef. 4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat beperkingen in het cognitieve functioneren van appellant, zoals aangenomen tot de onderhavige herbeoordeling, door het Uwv gehandhaafd hadden moeten worden. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben uit de expertise van Vijverdal terecht afgeleid dat – voor zover er sprake is van tempoverlies, onvoldoende prestaties en ervaren vermoeidheid – de oorzaak ligt in fysieke en psychische deconditionering. Cognitieve stoornissen zijn in het onderzoek van Vijverdal niet naar voren gekomen. De uitkomsten van het onderzoek naar de psychische belastbaarheid dat is uitgevoerd door Hoensbroeck en de praktijksimulatie bevestigen de opvatting van het Uwv dat appellant begeleiding behoeft bij zijn re-integratie, maar noodzaken niet tot het aannemen van meer beperkingen in de FML. 4.4. Met betrekking tot de door appellant bepleite beperkingen voor stof, rook, gassen en dampen en huidcontact stelt de Raad vast dat de destijds behandelend internist-allergoloog bij zijn onderzoeken in 2001 geen oorzaak heeft kunnen vaststellen van de recidiverende allergische reacties. Appellant heeft, zoals ter zitting is bevestigd, geen adviezen gekregen om de aanraking met of inademing van bepaalde stoffen te vermijden. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben terecht geoordeeld dat in de FML een beperking op de items ‘stof, rook, gassen en dampen’ en ‘huidcontact’ achterwege kon blijven. Alleen al omdat appellant in het leven van alledag, ook voor zover zich dat veelal in en rondom huis afspeelt, in aanraking komt met allerlei materialen en stoffen en dat er niet toe heeft geleid dat de internist-allergoloog aanvullende adviezen heeft gegeven, is er geen aanleiding om functies waarin de huid met te verwerken materialen in aanraking komt dan wel handschoenen worden gedragen en functies waarin sprake is van de aanwezigheid van enige stof voor appellant niet geschikt te oordelen. De Raad stelt overigens vast dat, zelfs als de functies met een belasting op de items ‘stof, rook, gassen en dampen’ en ‘huidcontact’ zouden komen te vervallen, er voldoende functies resteren die de schatting kunnen dragen. 4.5. Voor een urenbeperking in verband met de door appellant gestelde misselijkheid in de ochtenduren vindt de Raad tenslotte geen enkel medisch aanknopingspunt. 4.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat de Raad het oordeel van de rechtbank onderschrijft. Het bestreden besluit heeft een voldoende medische en arbeidskundige grondslag. 5. Met betrekking tot de proceskosten stelt de Raad vast dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009. (get.) R.C. Stam (get.) J.M. Tason Avila EV