
Jurisprudentie
BJ4632
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808812/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808812/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) aan [appellant sub 1] vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Epe (hierna: het perceel).
Uitspraak
200808812/1/H1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Epe,
2. het college van burgemeester en wethouders van Epe,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 oktober 2008 in zaak nr. 07/2291 in het geding tussen:
[wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) aan [appellant sub 1] vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Epe (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 november 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij a]) en [wederpartij b]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2008, verzonden op 30 oktober 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij b] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het door [wederpartij a] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 november 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 december 2008. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 5 januari 2009.
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het college het door [wederpartij a] tegen het besluit van 23 april 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij a] heeft beroepsgronden tegen dit besluit ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2009, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn, het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij a], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan, dat dient ter legalisering van een bestaande erfafscheiding, is wat de hoogte betreft in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Epe Centrum" (hierna: het bestemmingsplan). Om realisering ervan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Gelet op de korte afstand tussen de woning van [wederpartij a] en het perceel van [appellant sub 1], naar zeggen van laatstgenoemde ongeveer 18 m, en nu niet is uitgesloten dat het uitzicht van [wederpartij a] op enigerlei wijze wordt beperkt door het plaatsen van de erfafscheiding, heeft de rechtbank [wederpartij a], anders dan [appellant sub 1] betoogt, terecht aangemerkt als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bij het verlenen van de vrijstelling en lichte bouwvergunning.
2.3. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college, gezien de toelichting op artikel 2.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan, waarin wordt vermeld dat met het oog op de openheid in het straatbeeld een vrijstelling krachtens artikel 15 van de WRO voor schuttingen evenwijdig aan de weg niet kan worden verleend, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan het belang van [appellant sub 1] bij het verlenen van vrijstelling krachtens 19, derde lid, van de WRO meer gewicht toekomt dan aan het belang van de openheid in het straatbeeld.
2.3.1. In het besluit op bezwaar heeft het college gewezen op het belang van [appellant sub 1] bij bescherming van zijn privacy. Het heeft uiteengezet dat de woning van [appellant sub 1] de enige is in het betreffende hofje die aan drie kanten is gelegen aan de openbare weg en dat aan het belang van [appellant sub 1] bij enige privacy in de woning en tuin meer gewicht toekomt dan aan het belang van omwonenden op vrij uitzicht, via die tuin, op de Officiersweg. In dat verband heeft het erop gewezen dat [appellant sub 1] zonder bouwvergunning hoogopgaande beplanting had kunnen plaatsen in de vorm van coniferen of laurierstruiken, hetgeen tot een vergelijkbare situatie zou hebben geleid, en dat het groene karakter van de omgeving niet wordt aangetast door de erfafscheiding, omdat bij een volledig begroeid hekwerk sprake is van een groene muur. In zoverre is volgens het college rekening gehouden met het karakter van de buurt en de belangen van omwonenden. Naar het oordeel van het college doen zich ook wat de verkeersveiligheid ter plaatse betreft geen problemen voor. Het acht een groene erfafscheiding, als hier aan de orde, dan ook aanvaardbaar.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft het college aldus op deugdelijk wijze gemotiveerd waarom het doorslaggevend belang heeft gehecht aan de bescherming van de privacy van [appellant sub 1] en niet aan het belang bij bescherming van het open en groene karakter van het straatbeeld. De enkele stelling van [wederpartij a] dat [appellant sub 1] er bij aankoop van de woning van op de hoogte kon zijn dat ter plaatse weinig privacy aanwezig is en dat [appellant sub 1] elders op zijn perceel al een hoek heeft, waarin zijn privacy wordt beschermd, biedt, gezien de beperkte inbreuk op het groene karakter van de omgeving, geen grond voor een ander oordeel. Verder bestaat, gelet op het ambtelijk advies van verkeerskundige J. van Doorne en de ter zitting getoonde foto's van de situatie ter plaatse, geen aanleiding voor het oordeel dat plaatsing van de erfafscheiding tot een verkeersonveilige situatie leidt. Het college heeft dan ook in redelijkheid vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen verlenen.
Het betoog slaagt.
2.4. Het college en [appellant sub 1] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het advies van het Gelders Genootschap van 12 oktober 2006 niet zonder nadere motivering aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
2.4.1. Aan haar oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat in het verslag van 24 juli 2006 van het vooroverleg dat over de erfafscheiding is gehouden met het Gelders Genootschap wordt vermeld dat door de plaatsing van de erfafscheiding een ongewenste vernauwing van het straatbeeld ontstaat en in het advies van 12 oktober 2006 niet wordt ingegaan op de vraag of dit nog steeds aan de orde is.
2.4.2. Uit het advies van 12 oktober 2006 volgt dat het advies van 24 juli 2006 is heroverwogen naar aanleiding van recente foto's van de situatie ter plaatse. Daaruit kan worden afgeleid dat het Gelders Genootschap het in het kader van het vooroverleg ingenomen standpunt heeft gewijzigd, omdat het ten tijde van het vooroverleg een beeld had van de situatie ter plaatse dat afwijkt van de situatie zoals die feitelijk ten tijde van het doen van de aanvraag bestond. Aldus is voldoende duidelijk gemaakt waarom het eerder ingenomen standpunt is verlaten. Onder die omstandigheden, en nu in hetgeen [wederpartij a] overigens heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het advies van 12 oktober 2006 naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertoont en hij voorts zelf geen andersluidend advies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie, bestaat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen grond voor het oordeel dat het college dat advies niet zonder nadere motivering aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt.
2.5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij a] gegrond is verklaard, het besluit van 21 november 2007 is vernietigd, bepaald is dat het college een nieuw besluit dient te nemen, het college is veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij a] tot een bedrag van € 644,00 en de gemeente Epe is gelast het betaalde griffierecht van € 143,00 te vergoeden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij a] tegen het besluit van 21 november 2007 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Bij het nieuwe besluit op bezwaar van 27 maart 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [wederpartij a] tegen het besluit van 23 april 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het besluit van 27 maart 2009 vernietigen.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] wordt terugbetaald.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 oktober 2008 in zaak nr. 07/2291, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij a] gegrond is verklaard, het besluit van 21 november 2007 is vernietigd, bepaald is dat het college een nieuw besluit dient te nemen, het college is veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00 en de gemeente Epe is gelast het betaalde griffierecht van € 143,00 te vergoeden;
III. verklaart het door [wederpartij a] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van 27 maart 2009, nr. 2009-06967;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
457.