Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4630

Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808327/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna: het college) maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gesteld met betrekking tot het transportbedrijf van de [vennootschap onder firma] aan de [locatie] te Schoondijke.


Uitspraak

200808327/1/M1. Datum uitspraak: 5 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Sluis, en het college van burgemeester en wethouders van Sluis, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna: het college) maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gesteld met betrekking tot het transportbedrijf van de [vennootschap onder firma] aan de [locatie] te Schoondijke. Bij besluit van 23 september 2008, verzonden op 9 oktober 2008, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 december 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J. Ossewaarde, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door R.J.P. Steijaert, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vennootschap onder firma], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit worden vier maatwerkvoorschriften met betrekking tot de inrichting gesteld. Het beroep richt zich tegen maatwerkvoorschrift I waarbij in afwijking van het gestelde in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit een hogere waarde van 63 dB(A) is vastgesteld voor het maximaal geluidniveau (LAmax) in de nachtperiode veroorzaakt door de inrichting op de gevel van de woning van [appellante] gelegen aan de [locatie] te [plaats]. 2.1.1. [appellante] betoogt dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het verhogen van deze geluidnorm. Daartoe voert [appellante] aan dat het aantal piekgeluiden niet is begrensd, dat niet is onderbouwd dat het vaststellen van een hogere waarde ten behoeve van de continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, dat onvoldoende is onderzocht of er maatregelen te treffen zijn in plaats van het vaststellen van een hogere waarde, dat niet gebleken is dat dergelijke maatregelen de exploitatie van het transportbedrijf onmogelijk maken en dat de belangen van [appellante] onvoldoende zijn gewogen. 2.1.2. Het college stelt dat overschrijdingen van de grenswaarde voor het maximaal geluidniveau in de nachtperiode op de gevel van de woning van [appellante] worden veroorzaakt door vrachtwagenbewegingen. Maatregelen ter voorkoming van deze overschrijdingen dienen betrekking te hebben op deze vrachtwagenbewegingen en kunnen volgens het college bestaan uit technische bronmaatregelen, organisatorische of logistieke maatregelen of maatregelen in de overdracht. Het vervangen van het wagenpark door nieuwe, stillere vrachtwagens is gezien de bouwjaren van de vrachtwagens niet redelijkerwijs voor te schrijven, aldus het college. Verdere maatregelen ten aanzien van in- en uitrijtijden, rijroutes binnen en buiten de inrichting, de rijsnelheid alsmede de locatie van de uitrit zijn volgens het college niet te treffen. Een afschermende voorziening in de vorm van een geluidscherm is volgens het college niet effectief, omdat deze niet kan worden doorgetrokken tot op de openbare weg, zodat het geluid bij het passeren van het einde van het scherm de woning alsnog niet afgeschermd zal bereiken. Nu maatregelen ter voorkoming van overschrijdingen van de grenswaarde voor het maximaal geluidniveau in de nachtperiode op de gevel van de woning van [appellante] niet mogelijk zijn is door het college een hogere waarde vastgesteld, om de al lang bestaande bedrijfsuitoefening mogelijk te maken. 2.1.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, geldt dat het maximaal geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen tussen 23.00 en 7.00 uur niet meer bedraagt dan 60 dB(A). Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag in afwijking van de waarden, bedoeld in artikel 2.17, bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het maximaal geluidniveau (LAmax) vaststellen. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in artikel 2.17, indien in geluidgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd. 2.1.4. Bij de melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is een namens [vennootscha[ onder firma] door Agel adviseurs B.V. opgesteld akoestisch onderzoekrapport van 7 april 2008 (hierna: het akoestisch rapport) gevoegd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten dan wel de uitkomsten van dit rapport onjuist zouden zijn. Uit metingen die ten grondslag liggen aan dit rapport blijkt dat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarde voor het maximaal geluidniveau op verdiepingshoogte op de zijgevel van de woning van [appellante] in de nachtperiode wordt overschreden met 3 dB(A). Deze overschrijdingen worden veroorzaakt door vertrekkende vrachtwagens. Het college heeft een groot aantal maatregelen ter voorkoming of beperking van deze overschrijdingen onderzocht, waarbij voldoende aannemelijk is gemaakt dat geen van deze maatregelen in een bedrijf als het onderhavige kunnen worden toegepast. Voorts is uit het akoestisch rapport, zoals ter zitting is gebleken, af te leiden dat bij een maximaal geluidniveau van ten hoogste 64 dB(A) op verdiepingshoogte op de zijgevel van de woning van [appellante], de geluidwerendheid van de gevel in aanmerking genomen, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd in de slaapkamer, welk beoordelingspunt gezien de ligging van de slaapkamer en de route van de vertrekkende vrachtwagens als maatgevend dient te worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande en de door het college aan het besluit ten grondslag gelegde motivering, is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid het maximaal geluidniveau in de nachtperiode op de gevel van de woning van [appellante] bij maatwerkvoorschrift heeft kunnen verhogen tot 63 dB(A). De beroepsgrond faalt. 2.2. [appellante] betoogt dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende akoestisch onderzoek niet de representatieve bedrijfssituatie weergeeft. In het bijzonder geldt dit volgens haar voor onderhoudswerkzaamheden waarbij pneumatische geluiden te horen zijn. 2.2.1. Bedoelde onderhoudswerkzaamheden bestaan uit het verwisselen van banden waarbij een pneumatische schroeftol wordt toegepast, hetgeen niet in de nachtperiode plaatsvindt. Voor zover het betoog van [appellante] betrekking heeft op de bij maatwerkvoorschrift I gestelde waarde voor de nachtperiode, mist het dan ook feitelijke grondslag. Voor zover [appellante] betoogt dat ook maatwerkvoorschriften hadden moeten worden gesteld ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder buiten de nachtperiode, overweegt de Afdeling als volgt. Niet aannemelijk is geworden dat het college van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen in dit geval redelijkerwijs geen gebruik had kunnen maken, zonder ook maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder buiten de nachtperiode. De vraag of hieromtrent maatwerkvoorschriften hadden moeten worden gesteld, valt buiten het bereik van de door het college gevolgde procedure, zodat dit aspect in het kader van het onderhavige beroep niet ter beoordeling staat. De beroepsgrond faalt. 2.3. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Kuipers is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009 159/271-579