
Jurisprudentie
BJ4617
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808375/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808375/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) naar aanleiding van een nader onderzoek ten aanzien van het NS-emplacement Geffen vastgesteld dat op de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Geffen, sectie C, nrs. 5271 (ter plaatse van de laad- en losweg), 5565 en 5567 en de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Geffen sectie D, nrs. 892 en 972 (gedeeltelijk) sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging, waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is. Dit besluit is op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200808375/1/M2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) naar aanleiding van een nader onderzoek ten aanzien van het NS-emplacement Geffen vastgesteld dat op de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Geffen, sectie C, nrs. 5271 (ter plaatse van de laad- en losweg), 5565 en 5567 en de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Geffen sectie D, nrs. 892 en 972 (gedeeltelijk) sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging, waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is. Dit besluit is op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door C.M.P.J. Pardoel en A. Verbossen, werkzaam bij de provincie, is verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Indien beroep is ingesteld bij de Afdeling kan zij krachtens artikel 8:24, tweede en derde lid, van de Awb van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat of procureur, een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.1.1. Het beroepschrift is uitsluitend ondertekend door [appellant]. Uit dit beroepschrift in samenhang gelezen met de aan de provincie Noord-Brabant gerichte brief van 15 september 2008 - waarnaar in het beroepschrift is verwezen - blijkt dat [appellant] niet slechts voor zichzelf beroep heeft ingesteld. Hij wil in deze beroepsprocedure ook de in de brief van 15 september 2008 genoemde omwonenden vertegenwoordigen, waaronder [appellant A] en [appellant B]. Met het oog daarop is [appellant] bij aangetekende brief van 20 november 2008 overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb verzocht om binnen vier weken schriftelijke machtigingen over te leggen van degenen die hij vertegenwoordigt. Hierbij is tevens vermeld dat hij bij het niet tijdig voldoen aan het gevraagde er rekening mee moet houden dat het beroep van degenen die hij vertegenwoordigt niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.1.2. Nu [appellant] niet binnen de geboden termijn met betrekking tot [appellant A] en [appellant B] machtigingen heeft overgelegd, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet bevoegd was om mede namens hen het onderhavige beroep in te stellen. Gezien de artikelen 6:6 en 8:24 van de Awb is het beroep van [appellanten], voor zover dat is ingesteld voor [appellant A] en [appellant B], niet-ontvankelijk.
Vaststelling omvang van ernstige verontreiniging
2.2. [appellanten] betogen dat het rapport "Nader bodemonderzoek NS-emplacement Geffen" van ingenieursbureau Oranjewoud B.V. van 22 juli 2008 (hierna: het rapport nader bodemonderzoek), waarop het college zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd bij de afbakening van de omvang van het geval van ernstige verontreiniging, onjuist is in zoverre daarin niet met betrekking tot hun percelen is geconcludeerd dat deze deel uitmaken van één van de geconstateerde gevallen van ernstige verontreiniging. Zij voeren hiertoe aan dat het geconstateerde geval van ernstige verontreiniging dat onder meer betrekking heeft op het perceel dat kadastraal bekend staat als Gemeente Geffen sectie D, nr. 972 grenst aan hun percelen zodat diepgaander onderzoek had moet worden verricht met betrekking tot die percelen.
2.2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten naar aanleiding van een nader onderzoek in een beschikking vast of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.
2.2.2. Gezien het rapport nader bodemonderzoek is ook op percelen van [appellanten] grondonderzoek verricht. Ten aanzien van de in dat verband genomen grondmonsters is in het rapport nader bodemonderzoek geconcludeerd dat daaruit geen ernstige grondverontreiniging blijkt die te relateren is aan de grondverontreiniging die op het NS-terrein is aangetroffen.
2.2.3. Het niet nader onderbouwde en geconcretiseerde betoog van [appellanten] biedt geen grond voor het oordeel dat het college met inachtneming van het rapport nader bodemonderzoek de omvang van het desbetreffende geval van bodemverontreiniging op een onjuiste wijze heeft vastgesteld. In zoverre [appellanten] in dit verband hebben aangevoerd dat uit contacten met - niet nader door hen aangeduide - deskundigen naar voren is gekomen dat de conclusies in het rapport nader bodemonderzoek onjuist zijn is dit onvoldoende concreet om tot dit oordeel te kunnen leiden.
2.2.4. De beroepsgrond faalt.
Behandeling ingebrachte zienswijzen
2.3. Voor zover [appellanten] voorts nog betogen dat het college voorbij is gegaan aan de zienswijzen die zij naar aanleiding van het ontwerpbesluit van 13 augustus 2008 naar voren hadden gebracht volgt de Afdeling dit betoog niet. In het bestreden besluit is het college ingegaan op ten aanzien van dit ontwerpbesluit ingebrachte zienswijzen. [appellanten] hebben in beroep - behoudens de onder 2.2. weergegeven beroepsgrond - niets ingebracht tegen de aldus door het college ingenomen standpunten ten aanzien van de desbetreffende zienswijzen. In zoverre [appellanten] beogen te betogen dat het college onvoldoende gemotiveerd op de naar voren gebrachte zienswijzen is ingegaan, hebben zij nagelaten te concretiseren in welk opzicht de motivering van het bestreden besluit tekortschiet wat betreft de weerlegging van de naar voren gebrachte zienswijzen.
De beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep van [appellanten] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld voor [appellant A] en [appellant B];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
402.