Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4602

Datum uitspraak2009-07-30
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904841/2/H3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluiten van 7 en 28 april 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) bepaald dat [wederpartij] met ingang van de datum van die besluiten weer aansprakelijk is voor zijn motorfietsen met de respectievelijke kentekens [kenteken A], [kenteken B] en [kenteken C].


Uitspraak

200904841/2/H3. Datum uitspraak: 30 juli 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: de directie van de Dienst Wegverkeer, verzoekster, tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2009 in zaak nrs. 08/1037 en 08/1038 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en de directie van de Dienst Wegverkeer. 1. Procesverloop Bij besluiten van 7 en 28 april 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) bepaald dat [wederpartij] met ingang van de datum van die besluiten weer aansprakelijk is voor zijn motorfietsen met de respectievelijke kentekens [kenteken A], [kenteken B] en [kenteken C]. Bij onderscheiden besluiten van 26 mei 2008 heeft de RDW de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 26 mei 2008 vernietigd, de besluiten van 7 en 28 april 2008 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Bij brief, ingekomen op dezelfde dag, heeft de RDW de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De RDW heeft besloten tot herstel van de aansprakelijkheid van Radschelders voor de motorfietsen met de kentekens [kenteken A], [kenteken B] en [kenteken C], nadat deze voertuigen, die als gestolen waren aangemerkt, waren teruggevonden door de politie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW, nu een wettelijke basis voor het nemen van dergelijke besluiten ontbrak, daartoe niet bevoegd was. 2.2. De RDW heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te schorsen vanwege de hieruit voortvloeiende verplichting tot het aanbrengen van wijzigingen in het kentekenregister. Zij acht het met het oog op het belang van een zuivere registratie ongewenst wijzigingen aan te brengen die na de uitspraak in hoger beroep mogelijkerwijs weer ongedaan zullen moeten worden gemaakt. Daarnaast stelt zij een spoedeisend belang te hebben bij het verkrijgen van duidelijkheid omtrent haar bevoegdheid, omdat de vaste praktijk van de RDW zich niet verdraagt met de door de rechtbank gegeven uitleg en de RDW het wenselijk acht die praktijk te kunnen voortzetten. 2.3. De voorzitter stelt vast dat hij de gevraagde duidelijkheid omtrent de bevoegdheid van de RDW niet kan verschaffen. Het oordeel van de voorzitter heeft immers een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daar komt bij dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor beantwoording van een principiƫle vraag als hier aan de orde. Het is aan de Afdeling in het kader van de bodemprocedure ter zake uitsluitsel te geven. Gebleken is dat de motorfietsen met de kentekens [kenteken B] en [kenteken C] inmiddels weer in bezit zijn van [wederpartij]. Het verzoek ten aanzien van deze voertuigen betreft derhalve slechts de registraties in het kentekenregister gedurende een beperkte periode in het verleden. De RDW heeft niet aannemelijk gemaakt dat een mogelijk onzuivere registratie over deze periode zodanige gevolgen heeft en daarom met inwilliging van het verzoek een zo spoedeisend belang is gediend dat dit tot het treffen van een voorlopige voorziening, als is verzocht, noopt. De motorfiets met het kenteken [kenteken A] is op 22 februari 2008 in beslag genomen door de Belgische Justitie. [wederpartij] heeft over dit voertuig derhalve de beschikkingsmacht niet herkregen. Gelet hierop is er geen zwaarwichtige reden om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat, in afwachting van de beslissing op het door de RDW ingestelde hoger beroep, het kenteken van de motorfiets met kenteken [kenteken A] weer op naam van [wederpartij] wordt gesteld en als zodanig wordt geregistreerd. 2.4. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2009. 176-497.