
Jurisprudentie
BJ4599
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900416/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900416/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk (hierna: het college) krachtens artikel 8.24 van de Wet milieubeheer voorschriften van de bij besluit van 28 maart 1995 voor de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dierenpension Nuland B.V. (hierna: Dierenpension Nuland) aan de Schotsheuvel 2 te Nuland verleende milieuvergunning gewijzigd.
Uitspraak
200900416/1/M2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Nuland, gemeente Maasdonk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk (hierna: het college) krachtens artikel 8.24 van de Wet milieubeheer voorschriften van de bij besluit van 28 maart 1995 voor de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dierenpension Nuland B.V. (hierna: Dierenpension Nuland) aan de Schotsheuvel 2 te Nuland verleende milieuvergunning gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2007, waar [appellanten], van wie [een van de appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Coppens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college de voorschriften D1, D2 en D3 - die geluidgrenswaarden bevatten - van de vergunning uit 1995 ingetrokken en ter zake de nieuwe voorschriften A1 tot en met A8 gesteld.
2.2. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de gestelde geluidgrenswaarden te hoog zijn. Volgens hen zijn ten onrechte geen geluidreducerende maatregelen voorgeschreven. [appellanten] voeren verder aan - zo verstaat de Afdeling het beroep - dat nu het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende akoestisch rapport is opgesteld in opdracht van Dierenpension Nuland, aan de objectiviteit daarvan moet worden getwijfeld.
2.3.1. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een aanvraag van Dierenpension Nuland om wijziging van de geluidvoorschriften. Van deze aanvraag maakt deel uit een akoestisch rapport van 18 januari 2008, aangevuld op 25 maart 2008 en 23 oktober 2008, opgesteld door Jansen Raadgevend Ingenieursbureau. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft het college zich, wat het geluidniveau bij het in werking zijn van de inrichting betreft, gebaseerd op dit rapport, nadat het door De Roever Milieuadvisering op juistheid is gecontroleerd. De enkele omstandigheid dat het rapport Jansen Raadgevend Ingenieursbureau is opgesteld in opdracht van Dierenpension Nuland, betekent niet dat het niet objectief zou zijn. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet van dit rapport heeft mogen uitgaan.
2.3.2. Voor de beoordeling van de vanwege de inrichting te duchten geluidhinder heeft het college hoofdstuk 4 en hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een landelijke omgeving, waarvan in het onderhavige geval sprake is en welke kwalificatie van de omgeving door [appellanten] niet is bestreden, gelden als richtwaarden 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor bestaande inrichtingen beveelt de Handreiking aan om bij herziening van vergunningen de richtwaarden voor woonomgevingen opnieuw te toetsen. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Voor het maximale geluidniveau geldt op grond van de Handreiking een voorkeursgrenswaarde van het equivalente geluidniveau vermeerderd met 10 dB(A) en zijn waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar.
2.3.3. De in voorschrift A.1 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woningen Schotheuvel 4/4a , Industriestraat 36 en Schotsheuvel 9 van onderscheidenlijk 42, 45 en 41 dB(A) zijn hoger dan de richtwaarde van 40 dB(A) uit de Handreiking. Bij zijn beoordeling heeft het college aansluiting gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het college is er, gezien de overgelegde rapportage van RMB van 4 september 2008, terecht van uitgegaan dat in dit geval het optredende geluidniveau veroorzaakt door het wegverkeer bepalend moet worden geacht. De in voorschrift A.1 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woningen Schotheuvel 4/4a , Industriestraat 36 en Schotsheuvel 9 zijn niet hoger is dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van deze woningen, met inachtneming van de standaardaftrek van 10 dB(A). Het college heeft deze grenswaarden daarom in redelijkheid toereikend kunnen achten om geluidhinder ter plaatse van deze woningen te voorkomen dan wel voldoende te beperken.
De overige in voorschrift A.1 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau - in de avond- en nachtperiode ter plaatse van de woningen Schotheuvel 4/4a , Industriestraat 36 en Schotsheuvel 9 en in de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van andere woningen - komen overeen met de richtwaarden uit de Handreiking. Het college ook heeft deze grenswaarden daarom in redelijkheid toereikend kunnen achten.
2.3.4. De in voorschrift A.2 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau zijn niet hoger dan op grond van de Handreiking ten hoogste aanvaardbaar wordt geacht. Het college heeft deze grenswaarden daarom in redelijkheid toereikend kunnen achten.
2.3.5. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Ten aanzien van de stelling van [appellanten] dat de geluidvoorschriften niet worden nageleefd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit om die reden niet kan slagen.
2.5. Ten aanzien van de stellingen van [appellanten] dat hun woningen in waarde zullen dalen en dat zij worden aangetast in hun woongenot, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden geen betrekking hebben op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.11 van de Wet milieubeheer.
Deze beroepsgronden falen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
431.