Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4595

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904546/1/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) een verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot de pluimveehouderij van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te Woudenberg afgewezen.


Uitspraak

200904546/1/M2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te Woudenberg, en het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) een verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot de pluimveehouderij van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te Woudenberg afgewezen. Bij uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 in zaak nr. 200801877/1 is dit besluit vernietigd. Bij besluit van 10 januari 2009 heeft het college het verzoek van [verzoekers] opnieuw afgewezen. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door drs. S. van der Hoek en M. Sengers, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het besluit van 10 juni 2009 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen, omdat volgens hem onvoldoende vaststaat dat de geluidvoorschriften behorende bij de ten behoeve van de pluimveehouderij verleende revisievergunning van 18 mei 2007 worden overschreden. Het college voert hiertoe aan dat in het in zijn opdracht opgestelde geluidrapport van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. geen rekening is gehouden met het tonale karakter van het kraaien van hanen. Verder voert het college aan dat in de twee geluidrapporten van De Roever Milieuadvisering die zijn opgesteld op verzoek van [verzoekers] geen onderzoek is gedaan naar de bedrijfstoestand van de pluimveehouderij waarin het tonale karakter van het hanengekraai optreedt. Ook voert het college aan dat in de beide geluidrapporten van De Roever Milieuadvisering geen rekening is gehouden met de afname van het geluidniveau van het hanengekraai korte tijd na aanvang. 2.2. [verzoekers] betogen - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 - dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Volgens hen is uit de geluidrapporten van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V en De Roever Milieuadvisering genoegzaam gebleken dat de geluidgrenswaarden zoals vastgesteld in de revisievergunning van 18 mei 2007 worden overschreden. 2.3. In haar uitspraak van 4 maart 2009 heeft de Afdeling overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat vergunningvoorschrift 5.1.1., waarin geluidnormen zijn opgenomen, niet is overtreden. De Afdeling heeft zich daarbij gebaseerd op het in die zaak uitgebrachte deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StaB), waarin is geconcludeerd dat bij toepassing van een toeslagfactor van 5 dB(A) voor het tonale karakter van het hanengekraai en van een bedrijfsduurcorrectie gebaseerd op vier uur in de nachtperiode, de geluidnorm van 40 dB(a) in de nachtperiode wordt overschreden. De Afdeling heeft in die uitspraak tevens overwogen dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de StaB ten aanzien van het tonale karakter van het hanengekraai en de bedrijfsduurcorrectie onjuist te achten. Het college heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan niettemin moet worden geoordeeld dat het deskundigenbericht van de StaB in zoverre onjuist is en dat de Afdeling zich derhalve daar niet op kon baseren. Evenmin heeft het college aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het besluit van 10 juni 2009 voorschrift 5.1.1. niet meer werd overtreden. Het college heeft zich in dat besluit daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat onvoldoende vaststaat dat er sprake is van een overtreding. Het college heeft dan ook ten onrechte besloten om op die grond van handhaving af te zien. 2.4. Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter gaat ervan uit dat het college binnen de daarvoor aangegeven wettelijke termijn een beslissing op bezwaar neemt. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de Afdeling in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtsreeks uit de wet. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 10 juni 2009, kenmerk 47265; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 671,59 (zegge zeshonderdeenenzeventig euro en negenenvijftig cent) waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander; III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Timmerman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 190-584.