Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4530

Datum uitspraak2009-07-28
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6617 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijzondere bijstand in de aanvullende kosten van autovervoer. In de periode in geding is geen sprake geweest van aanvullende vervoerskosten. Door rechtbank beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiƫle betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.


Uitspraak

08/6617 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 oktober 2008, 07/3774 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna: College) Datum uitspraak: 28 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Voor appellant is verschenen mr. Breewel-Witteveen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij besluit van 6 februari 2007 is appellant bijzondere bijstand toegekend in de kosten van autovervoer naar Amsterdam en Leiden gedurende driemaal per maand voor een maximaal aantal kilometers van 7200 per jaar. Op 21 februari 2007 heeft appellant verzocht om bijzondere bijstand in de aanvullende kosten van autovervoer met andere bestemming dan Amsterdam en Leiden. 1.2. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het College de aanvraag van 21 februari 2007 afgewezen op de grond dat appellant wordt geacht deze aanvullende vervoerskosten te voldoen uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. Er is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voorvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. 1.3. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2007 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het geschil ziet op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en deze periode inmiddels is verstreken, appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Het resultaat wat appellant met het instellen van beroep heeft beoogd, kan hij niet meer bereiken. 3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. In dit verband voert appellant aan dat een wijziging van de besluitvorming voor het jaar 2007 ook doorwerkt in de daarop volgende jaren. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiƫle betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. 4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant ten tijde van de aangevallen uitspraak geen belang (meer) had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 7 augustus 2007. Van doorslaggevende betekenis is daarbij dat de aanvraag van appellant betrekking had op een afgesloten periode alsmede dat in de periode in geding geen sprake is geweest van door appellant gemaakte vervoerskosten met een andere bestemming dan Amsterdam en Leiden. Het feit dat appellant in 2008 en 2009 wederom een aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten heeft ingediend doet daaraan niet af. 4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking. 5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) A. Badermann. E.L.S.