Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4478

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2773 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Er is geen sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellant niet in staat is de hem voorgehouden functies, namelijk productiemedewerker voeding (SBC-code 111172), sorteerder (SBC-code 111340) en inpakker (SBC-code 111190), te vervullen.


Uitspraak

08/2773 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 april 2008, 07/6712 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.H.H. Fuchs, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Laseur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 17 mei 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 1.2. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 augustus 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, op basis van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, de primaire beslissing van 26 maart 2007 gehandhaafd. 1.3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn er aanknopingspunten dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is geweest. 1.3.2. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de in beroep overgelegde informatie van de huisarts geen uitgebreid beeld van de medische toestand van appellant geeft, zodat deze niet aan een verzekeringsarts had hoeven worden voorgelegd. 1.3.3. Ter zitting zijn voorts stukken overgelegd met betrekking tot een re-integratietraject dat appellant ingevolgde de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB) is opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien deze stukken aan een extern deskundige of de bezwaarverzekeringsarts voor te leggen, nu het (medisch) toetsingskader van de WWB een geheel andere is dan dat van de WAO en de overgelegde informatie daarnaast geen ander licht werpt op de medische situatie van appellant op de datum in geding. 1.3.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de bestreden beslissing heeft de rechtbank geen aanleiding gezien deze voor onjuist te houden. 2.1. In hoger beroep voert appellant – samengevat – aan dat hij gelet op de psychische klachten, zoals ook blijkt uit de informatie van de huisarts en de beschrijving van het dagverhaal, geen duurzaam beschikbare mogelijkheden heeft. Appellant acht zich dan ook niet in staat de geduide functies te vervullen. 2.2. Het Uwv heeft de Raad onder verwijzing naar de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapportages verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. 3.1. De Raad overweegt als volgt. 3.2.1. In tegenstelling tot wat appellant meent, is de Raad van oordeel dat aan het dagverhaal niet valt te ontlenen dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De Raad wijst op de rapportage van de verzekeringsarts van 8 november 2006. Hieruit blijkt dat er bij appellant, gelet op zijn dagelijkse activiteiten zoals wandelen, fietsen en zwemmen, geen sprake is van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast heeft appellant aangegeven zichzelf te kunnen verzorgen. In dit licht bezien heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 27 augustus 2007 aangegeven dat er vanuit verzekeringsgeneeskundig perspectief geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De Raad acht deze motivering niet onbegrijpelijk. 3.2.2. Uit de enkele omstandigheid dat appellant is vrijgesteld voor de sollicitatieplicht in het kader van de WWB kan daarnaast niet worden afgeleid dat er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. 3.3.1. Wat betreft de psychische klachten constateert de Raad dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. De Raad onderschrijft hetgeen in dat kader reeds in de aangevallen uitspraak is overwogen. 3.3.2. Ook overigens heeft de Raad geen aanleiding gezien het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden. Uit de in het dossier aanwezige medische gegevens valt niet af te leiden de (bezwaar)verzekeringarts zwaardere beperkingen had moeten aan nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad onderschrijft dan ook de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en de stukken die ter zitting bij de rechtbank zijn overhandigd. 3.4. Appellant lijdt naast zijn psychische klachten al enkele jaren aan een endocrinologische aandoening (diabetes mellitus). Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 8 november 2006 blijkt dat met deze endocrinologische aandoening rekening is gehouden. 3.5. Ter zitting is namens appellant verzocht om het inschakelen van een medisch deskundige. In het hiervoor overwogene ligt echter reeds besloten dat de Raad geen aanleiding ziet daartoe over te gaan. 3.6. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellant niet in staat is de hem voorgehouden functies, namelijk productiemedewerker voeding (SBC-code 111172), sorteerder (SBC-code 111340) en inpakker (SBC-code 111190), te vervullen. 3.7. Gelet op het voorgaande bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak. 4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.E. van Rooij. TM