
Jurisprudentie
BJ4433
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2999 WW + 08/3000 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2999 WW + 08/3000 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WW-uitkering en BW-uitkering. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv appellant op goede gronden niet als werkloos heeft aangemerkt. Ook de Raad is tot het oordeel gekomen dat op grond van de voorhanden zijnde gegevens appellant door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. De Raad voegt daar nog aan toe dat het Uwv voor de beoordeling van de beschikbaarstelling in beginsel mag afgaan op de opgave van appellant op het aanvraagformulier.
Uitspraak
08/2999 WW
08/3000 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2008, 07/224 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
1. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv);
2. het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam ( hierna: dagelijks bestuur).
Met tevens als partij in het geding met reg.nr. 08/2999 WW: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam (hierna: dagelijks bestuur).
Datum uitspraak: 22 juli 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en het dagelijks bestuur hebben een verweerschrift ingediend.
Bij aanvullend beroepschrift en bij faxbericht van 29 mei 2009 heeft mr. Dayala nog een aantal stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Voor appellant is verschenen mr. Dalaya, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.A.M. ten Brink, werkzaam als zelfstandig rechtskundig adviseur te Almere.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW), de daarop berustende bepalingen en de Verordening bovenwettelijke werkloosheidsuitkering van de gemeente Amsterdam (hierna: Verordening), zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Appellant was werkzaam als hovenier bij het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam. Met ingang van 1 augustus 2008 is hem ontslag verleend. Op 28 augustus 2008 heeft appellant een uitkering ingevolge de WW en een uitkering in het kader van de Verordening (hierna: BW-uitkering) aangevraagd. Bij besluit van 7 september 2006 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hem geen WW-uitkering wordt toegekend omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde beschikbaar te zijn om arbeid te aanvaarden. Bij besluit van eveneens 7 september 2006 is appellant meegedeeld dat hem geen BW-uitkering wordt toegekend omdat appellant niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering. Bij besluit op bezwaar van 6 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant duidelijk en ondubbelzinnig te kennen gegeven dat hij zich niet voor arbeid beschikbaar stelt of wil stellen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat hij zich niet in staat achtte om arbeid te verrichten vanwege psychische klachten en hiervoor onder behandeling was bij het Riagg. Voorts heeft appellant vermeld dat hij niet heeft gesolliciteerd omdat hij niet wist hoe zijn ziektepatroon zou verlopen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat appellant op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW niet als werkloos kan worden aangemerkt en derhalve geen recht heeft op een WW-uitkering terwijl hij, bij het ontbreken van een recht op een WW-uitkering ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening evenmin recht heeft op een BW-uitkering.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat de arts van de arbodienst hem beschikbaar achtte voor de arbeidsmarkt en dat het Uwv daar onderzoek naar had moeten doen. Voorts stelt appellant dat hij na zijn ontslag wel degelijk naar werk heeft gezocht.
4. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv appellant op goede gronden niet als werkloos heeft aangemerkt. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is tot het oordeel gekomen dat op grond van de voorhanden zijnde gegevens appellant door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. De Raad voegt daar nog aan toe dat het Uwv voor de beoordeling van de beschikbaarstelling in beginsel mag afgaan op de opgave van appellant op het aanvraagformulier.
4.2. Met betrekking tot hetgeen hierover in hoger beroep naar voren is gebracht merkt de Raad nog op en dat het aan appellant zelf is om genoegzaam aan te tonen dat de door hem verstrekte gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid geven bijvoorbeeld door het overleggen van bewijzen van door hem verrichte sollicitaties. Appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij, in weerwil van zijn verklaring op het aanvraagformulier beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Het feit dat de arbo-arts bij brief van 18 juli 2006 in het kader van de WAO heeft verklaard dat appellant geschikt is om zijn werk te verrichten, betekent niet dat hij daarmee beschikbaar is om arbeid te aanvaarden als bedoeld in de WW. Naar het oordeel van de Raad is geen enkel gegeven voorhanden dat daarop wijst.
4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M. Lammerse.
BvW
167